HERHALEN 33-34-41-42

HERHALEN LES 33
Hoe lees je een tekst met moeilijke woorden?

Na deze les weet je wat je 'moet' weten van dit hoofdstuk voor je proefwerk
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

HERHALEN LES 33
Hoe lees je een tekst met moeilijke woorden?

Na deze les weet je wat je 'moet' weten van dit hoofdstuk voor je proefwerk

Slide 1 - Tekstslide

33. Wat is de eerste stap die je doet als je een moeilijk woord tegenkomt?
A
Ga verder naar de volgende stap
B
Lees de woorden en zinnen die om het moeilijke woord staan
C
Weet je het na deze stappen niet wat het moeilijke woord betekent? Zoek het op in het woordenboek
D
Bedenken of je de zin snapt als je het woord weglaat

Slide 2 - Quizvraag

Lees de titel van dit artikel

Slide 3 - Tekstslide

In de titel staat het werkwoord ‘overschatten’. Wat betekent dat?

Slide 4 - Open vraag

Wat betekend het formaat?

Slide 5 - Tekstslide

Wat betekent ‘het formaat’?
A
Hoe groot iets is
B
Hoe klein iets is
C
De maat
D
Formeel

Slide 6 - Quizvraag

Zoek de twee woorden nu op, bijvoorbeeld via het Muiswerk Woordenboek op internet. Had je de betekenissen goed? Zo niet, schrijf hieronder dan het goede antwoord op.

Slide 7 - Tekstslide

Ik lees de tekst voor
  • Schrijf in je schrift drie moeilijke woorden die je hoort / tegenkomt. 
     
  • Schrijf daarnaast de betekenis op die je zoekt met de vier stappen. 

  • Vul ook het nummer in van de stap die je hebt gebruikt.

Slide 8 - Tekstslide

Kies één woord uit die je opgeschreven hebt
Schrijf een zin waarin je uitlegt wat het woord betekent. 

Slide 9 - Tekstslide

Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Kijk of de betekenis van het woord wordt uitgelegd.
Snap je als je het woord weglaat? Beantwoord deze vraag met ja of nee. 
Kijk of je een deel van de samenstelling begrijpt van het woord..
Zoek de betekenis op in het woordenboek of op het internet.

Slide 10 - Sleepvraag

Herhaling van de stappen
  1. Snap je de zin als je dit woord weglaat? Ja? Lees verder. Nee? Ga verder met stap 2.
  2. Is het moeilijke woord een samenstelling van twee of meer woorden? Kijk of je weet wat dit woorden betekenen.
  3. Lees de woorden en zinnen die om het moeilijke woord staan. Kijk of hier de betekenis van het woord wordt uitgelegd.
  4. Weet je na deze stappen niet wat het moeilijke woord betekent? Zoek het dan op op internet of in het woordenboek. 

Slide 11 - Tekstslide

HERHALEN LES 34
Hoe lees je een tekst met moeilijke zinnen?

Na deze les weet je wat je 'moet' weten van dit hoofdstuk voor je proefwerk

Slide 12 - Tekstslide

Les 34 - Een zin kan moeilijk zijn omdat er......................in zitten.
A
moeilijke woorden…
B
haakjes
C
komma's
D
in tweeën hakken

Slide 13 - Quizvraag

34. Informatie die tussen …….……………of ……..…………… staat kun je vaak weglaten.
A
punten of komma's
B
hoofdletters en punten
C
haakjes of komma's
D
haakjes of punten

Slide 14 - Quizvraag

34. Als er een komma staat, of ‘en’, kun je een zin vaak ................
A
afsluiten
B
langer maken
C
in tweeën hakken
D
moeilijker maken

Slide 15 - Quizvraag

Vul in wat voor soort moeilijke zinnen hieronder staan:

Morgen ga ik naar de stad om te winkelen met mijn moeder en daarna gaan we uiteten. Deze zin is moeilijk, omdat....

Slide 16 - Open vraag

De organisatie van het wielerevenement heeft de stad afgezet met dranghekken. Deze zin is moeilijk, omdat

Slide 17 - Open vraag

De mooie, versierde, gekleurde lamp, die in de hoek staat, is net nieuw. Deze zin is moeilijk, omdat

Slide 18 - Open vraag

De laatste jaren is er veel veranderd op het gebied van muziek, bijvoorbeeld dat bijna iedereen nu online muziek luistert, waardoor artiesten hun geld anders verdienen dan vroeger.

Slide 19 - Open vraag

De laatste jaren is er veel veranderd op het gebied van muziek, bijvoorbeeld dat bijna iedereen nu online muziek luistert, waardoor artiesten hun geld anders verdienen dan vroeger.

Er is veel veranderd op het gebied van muziek. Veel mensen luisteren nu online muziek. Artiesten verdienen hun geld daardoor anders dan vroeger.

Slide 20 - Tekstslide

Op een avontuurlijke en spannende reis gaan naar het prachtige, betoverende en indrukwekkende Indonesië is nu populairder dan een all-inclusive, luie en luxe vakantie in Thailand.

Slide 21 - Open vraag

Op een avontuurlijke en spannende reis gaan naar het prachtige, betoverende en indrukwekkende Indonesië is nu populairder dan een all-inclusive, luie en luxe vakantie in Thailand. 

Op reis gaan naar Indonesië is nu populairder dan een vakantie in Thailand.

Slide 22 - Tekstslide

De witte tijgers in het Ouwehands Dierenpark in Rhenen zijn doodgegaan, ze waren al vijftien jaar oud, doordat ze last hadden van nierfalen.

Slide 23 - Open vraag

De witte tijgers in het Ouwehands Dierenpark in Rhenen zijn doodgegaan, ze waren al vijftien jaar oud, doordat ze last hadden van nierfalen. 

In Ouwehands Dierenpark zijn tijgers doodgegaan. Ze waren al vijftien jaar oud.

Slide 24 - Tekstslide

De bakker is een echt mooi en ambachtelijk beroep, want je werkt elke dag met je blote handen en je maakt de lekkerste broden en de heerlijkste bolletjes.

Maak deze zin makkelijker

Slide 25 - Open vraag

De bakker is een echt mooi en ambachtelijk beroep, want je werkt elke dag met je blote handen en maakt de lekkerste broden en de heerlijkste bolletjes.

Bakker is een mooi beroep. Want je werkt met je handen. Je maakt de lekkerste broden en bolletjes.

Slide 26 - Tekstslide

Moeilijke zinnen
  • Je weet wat een zin moeilijk kan maken
  • Je kan verschillende soorten moeilijke zinnen herkennen
  • Je kan verschillende soorten moeilijke zinnen makkelijker maken.
  • Je kan uitleggen waarom een zin moeilijk is en hoe je hem makkelijker maakt.

Slide 27 - Tekstslide

HERHALEN LES 41
Hoe weet je wat de schrijver wil met een tekst?

Na deze les weet je wat je 'moet' weten van dit hoofdstuk voor je proefwerk

Slide 28 - Tekstslide

Vak 'belangrijk'
Lees de uitleg in het vak BELANGRIJK nog eens. 
Schrijf het juiste woord op. Kies uit: 
  • overhalende tekst, 
  • instructietekst,
  • informatietekst, 
  • betogende tekst.

Slide 29 - Tekstslide

De schrijver wil je overtuigen van zijn mening: .. dat noem je een
.........tekst
A
Instructietekst
B
Informatietekst
C
Betogende tekst
D
Overhalendetekst

Slide 30 - Quizvraag

De schrijver wil je iets uitleggen:
Dat noem je een
.........tekst
A
Betogendetekst
B
Informatietekst
C
Overhalendetekst
D
Instructietekst

Slide 31 - Quizvraag

De schrijver wil je iets leren:
Dat noem je een
.........tekst
A
Instructietekst
B
Overhalendetekst
C
Informatietekst
D
Betogendetekst

Slide 32 - Quizvraag

De schrijver wil dat je iets doet:
Dat noem je een
.........tekst
A
Informatietekst
B
Overhalendetekst
C
Betogendetekst
D
Instructietekst

Slide 33 - Quizvraag

1. Snijd het vlees in dobbelsteentjes. Bestrooi met zout en peper en braad aan. Giet er heet water bij en laat 2,5 uur sudderen.
Dit noem je een ..... tekst

Slide 34 - Open vraag

2. De winter koud? Kom nu naar de winkel en test gratis de wollen binnenzolen voor in je schoenen. Gegarandeerd geen wintertenen dit jaar!
Dit noem je een.......tekst

Slide 35 - Open vraag

Een amfibie is een koudbloedig dier dat zowel op land als in water kan leven. Bijvoorbeeld; kikkers, salamanders en padden.
Dit is een .......tekst

Slide 36 - Open vraag

4. Er moeten echt stoplichten worden geplaatst bij deze kruising! Deze keer is het goed afgelopen, maar de volgende keer gebeurt er een dodelijk ongeluk.
Dit is een......tekst

Slide 37 - Open vraag

Lees onderstaande tekst

Slide 38 - Tekstslide

Dit is een
A
Informatietekst
B
Overhalendetekst
C
Betogendetekst
D
Instructietekst

Slide 39 - Quizvraag

Waarom is de tekst van de NS een 'overhalende tekst'?

Slide 40 - Open vraag

Noem een voorbeeld van een informerende tekst bij de sportclub (bijvoorbeeld een bordje).

Slide 41 - Open vraag

Noem een voorbeeld van een instructietekst op school.

Slide 42 - Open vraag

HERHALEN LES 42
Hoe herken je meningen en argumenten in een tekst?

Na deze les weet je wat je 'moet' weten van dit hoofdstuk voor je proefwerk

Slide 43 - Tekstslide

Vak 'belangrijk'
Lees de uitleg in het vak BELANGRIJK nog eens. 

Wat wordt bedoeld met een overtuigende tekst/betogende tekst?

Slide 44 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met een overtuigende tekst/betogende tekst?

Slide 45 - Open vraag

Een schrijver geeft zijn mening. Wat moet hij gebruiken om de lezer te overtuigen?

Slide 46 - Open vraag

Lees de tekst hierboven. Onderstreep de meningen in deze tekst met blauw. Onderstreep de argumenten met een andere kleur. 

Slide 47 - Tekstslide

Vind je het een overtuigend argument als de leerlingenraad zegt: ‘Brood van thuis meenemen vindt niemand lekker’? Ja of nee.... want.....

Slide 48 - Open vraag

Vind je het een overtuigend argument als de leerlingenraad zegt: ‘De supermarkt is te ver weg’?

Slide 49 - Open vraag

Lees de tekst hierboven. Onderstreep de meningen in deze tekst met blauw. Onderstreep de argumenten met een andere kleur. 

Slide 50 - Tekstslide

Kijk nog eens naar de tekst bij 2.

Probeer iemand te overtuigen van JOUW mening. Vind jij dat de kantine op jullie school open moet blijven? Of mag deze gesloten worden? Geef twee argumenten. >> wel of >> niet open want:

Slide 51 - Open vraag