Kies de juiste omschrijving bij het woord: expliciet
A
Veronderstelling
B
In kwestie
C
Nadrukkelijk
D
Opzoeken
1 / 47
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1
In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Kies de juiste omschrijving bij het woord: expliciet
A
Veronderstelling
B
In kwestie
C
Nadrukkelijk
D
Opzoeken
Slide 1 - Quizvraag
Kies de juiste omschrijving bij het woord: precisie
A
Nauwkeurigheid
B
Duidelijk maken
C
Koppig
D
Opvatten
Slide 2 - Quizvraag
Kies de juiste omschrijving bij het woord: reduceren
A
Een logische reden geven
B
Duidelijk maken
C
Zorgen dat iets gebeurt
D
Verminderen
Slide 3 - Quizvraag
Kies de juiste omschrijving bij het woord: rubriek
A
Verschillen en overeenkomsten
B
Groep dingen die bij elkaar horen
C
Een logische reden
D
Bewijs
Slide 4 - Quizvraag
Kies de juiste omschrijving bij het woord: floppen
A
Duidelijk maken
B
Mislukken
C
Bewijzen
D
Vaststellen
Slide 5 - Quizvraag
Kies de juiste omschrijving bij het woord: interpreteren
A
Een logische reden geven
B
Duidelijk maken
C
Opvatten
D
Opzoeken
Slide 6 - Quizvraag
Kies de juiste omschrijving bij het woord: aantonen
A
Bewijzen
B
Duidelijk maken
C
Vaststellen
D
Opvatten
Slide 7 - Quizvraag
Kies de juiste omschrijving bij het woord: vergelijken
A
Een logische reden geven
B
Duidelijk maken
C
Duidelijk op een rijtje zetten
D
verschillen en overeenkomsten zoeken
Slide 8 - Quizvraag
Kies de juiste omschrijving bij het woord: conditie
A
Toestand
B
afwisseling
C
In grote lijnen
D
Diepgaand
Slide 9 - Quizvraag
Kies de juiste omschrijving bij het woord: primair
A
In de eerste plaats
B
Deel
C
In grote lijnen
D
Niet in orde
Slide 10 - Quizvraag
Kies de juiste omschrijving bij het woord: divers
A
Uiteraard
B
Deel
C
Verschillend
D
Overheersend
Slide 11 - Quizvraag
Kies de juiste omschrijving bij het woord: jubelen
A
Invoeren
B
Invloed uitoefenen op iets of iemand
C
Roepen van vreugde
D
Opvatten
Slide 12 - Quizvraag
Kies de juiste omschrijving bij het woord: intensief
A
Uiteraard
B
Zonder nadenken
C
In de eerste plaats
D
Hevig, diepgaand
Slide 13 - Quizvraag
Kies de juiste omschrijving bij het woord: strategie
A
Eerste optreden
B
Complot, geheim plan
C
Plan
D
Belangrijke rol
Slide 14 - Quizvraag
Kies de juiste omschrijving bij het woord: analyseren
A
Afzonderen
B
Onderzoeken hoe iets in elkaar zit
C
Wennen aan het klimaat
D
Zorgen dat iets gebeurt
Slide 15 - Quizvraag
Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: maatregelen om schoon en gezond te blijven
A
Pigment
B
Hygiëne
Slide 16 - Quizvraag
Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: in verhouding
A
Pracht
B
Relatief
Slide 17 - Quizvraag
Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: zacht, slap
A
Star
B
Week
Slide 18 - Quizvraag
Kies de juiste omschrijving bij het woord: vezel
A
Verschillen en overeenkomsten
B
Groep dingen die bij elkaar horen
C
Richting
D
Lange, dunne draad
Slide 19 - Quizvraag
Kies de juiste omschrijving bij het woord: retourneren
A
Terugsturen
B
Mislukken
C
Bewijzen
D
Vaststellen
Slide 20 - Quizvraag
Kies de juiste omschrijving bij het woord: etmaal
A
Periode van 24 uur
B
Richting
C
Star
D
Paraat
Slide 21 - Quizvraag
Kies de juiste omschrijving bij het woord: variëren
A
Bewijzen
B
Duidelijk maken
C
Veranderen, wisselen
D
Opvatten
Slide 22 - Quizvraag
Kies de juiste omschrijving bij het woord: sorteren
A
Een logische reden geven
B
Duidelijk maken
C
Duidelijk op een rijtje zetten
D
Uitzoeken
Slide 23 - Quizvraag
Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: de manier waarop iets in elkaar zit
A
Structuur
B
Segment
Slide 24 - Quizvraag
Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: de lijnen of ribbels in een oppervlak
A
Profiel
B
Proces
Slide 25 - Quizvraag
Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: de mogelijkheden van iets uitproberen
A
Experimenteren
B
Interpreteren
Slide 26 - Quizvraag
Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: advies of informatie opzoeken
A
Weergeven
B
Raadplegen
Slide 27 - Quizvraag
Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: zonder nadenken
A
Expliciet
B
Impulsief
Slide 28 - Quizvraag
Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: werkplaats van een kunstenaar of kleermaker
A
Koers
B
Atelier
Slide 29 - Quizvraag
Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: mest van plantaardig afval
A
Compost
B
Organisch
Slide 30 - Quizvraag
Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: onderzoek of iets in orde is
A
Inspectie
B
Vloot
Slide 31 - Quizvraag
Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: hoeveelheid
A
Kwantiteit
B
Kwaliteit
Slide 32 - Quizvraag
Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: omschrijving
A
Definitie
B
Massa
Slide 33 - Quizvraag
Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: voor de hand liggend
A
Genetisch
B
Vanzelfsprekend
Slide 34 - Quizvraag
Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: op een veilige plek gaan zitten
A
Nestelen
B
Permanent
Slide 35 - Quizvraag
Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: iets wat je gevonden of bedacht hebt
A
Vondst
B
Waarneming
Slide 36 - Quizvraag
Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: een logische reden geven
A
Beredeneren
B
Bepalen
Slide 37 - Quizvraag
Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: van toepassing zijn
A
gelden
B
inhouden
Slide 38 - Quizvraag
Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: iemand die veel verstand van iets heeft
A
Instructeur
B
Expert
Slide 39 - Quizvraag
Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: onderlinge relatie tussen twee dingen
A
verhouding
B
bevatten
Slide 40 - Quizvraag
Maak een zin met: concurrent
Slide 41 - Open vraag
Maak een zin met: floppen
Slide 42 - Open vraag
Maak een zin met: typisch
Slide 43 - Open vraag
Maak een zin met: instantie
Slide 44 - Open vraag
Maak een zin met: sorteren
Slide 45 - Open vraag
Schrijf een tekst van maximaal 50 woorden waarin je de onderstaande woorden betekenisvol gebruikt. De vorm van de woorden mag je eventueel aanpassen, zodat ze beter in de zin passen: produceren - kwaliteit - kwantiteit
Slide 46 - Open vraag
Schrijf een tekst van maximaal 50 woorden waarin je de onderstaande woorden betekenisvol gebruikt. De vorm van de woorden mag je eventueel aanpassen, zodat ze beter in de zin passen: instructeur - expliciet - definitie