mh1b 2-4-21

Kies de juiste omschrijving bij het woord: expliciet
A
Veronderstelling
B
In kwestie
C
Nadrukkelijk
D
Opzoeken
1 / 47
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Kies de juiste omschrijving bij het woord: expliciet
A
Veronderstelling
B
In kwestie
C
Nadrukkelijk
D
Opzoeken

Slide 1 - Quizvraag

Kies de juiste omschrijving bij het woord: precisie
A
Nauwkeurigheid
B
Duidelijk maken
C
Koppig
D
Opvatten

Slide 2 - Quizvraag

Kies de juiste omschrijving bij het woord: reduceren
A
Een logische reden geven
B
Duidelijk maken
C
Zorgen dat iets gebeurt
D
Verminderen

Slide 3 - Quizvraag

Kies de juiste omschrijving bij het woord: rubriek
A
Verschillen en overeenkomsten
B
Groep dingen die bij elkaar horen
C
Een logische reden
D
Bewijs

Slide 4 - Quizvraag

Kies de juiste omschrijving bij het woord: floppen
A
Duidelijk maken
B
Mislukken
C
Bewijzen
D
Vaststellen

Slide 5 - Quizvraag

Kies de juiste omschrijving bij het woord: interpreteren
A
Een logische reden geven
B
Duidelijk maken
C
Opvatten
D
Opzoeken

Slide 6 - Quizvraag

Kies de juiste omschrijving bij het woord: aantonen
A
Bewijzen
B
Duidelijk maken
C
Vaststellen
D
Opvatten

Slide 7 - Quizvraag

Kies de juiste omschrijving bij het woord: vergelijken
A
Een logische reden geven
B
Duidelijk maken
C
Duidelijk op een rijtje zetten
D
verschillen en overeenkomsten zoeken

Slide 8 - Quizvraag

Kies de juiste omschrijving bij het woord: conditie
A
Toestand
B
afwisseling
C
In grote lijnen
D
Diepgaand

Slide 9 - Quizvraag

Kies de juiste omschrijving bij het woord: primair
A
In de eerste plaats
B
Deel
C
In grote lijnen
D
Niet in orde

Slide 10 - Quizvraag

Kies de juiste omschrijving bij het woord: divers
A
Uiteraard
B
Deel
C
Verschillend
D
Overheersend

Slide 11 - Quizvraag

Kies de juiste omschrijving bij het woord: jubelen
A
Invoeren
B
Invloed uitoefenen op iets of iemand
C
Roepen van vreugde
D
Opvatten

Slide 12 - Quizvraag

Kies de juiste omschrijving bij het woord: intensief
A
Uiteraard
B
Zonder nadenken
C
In de eerste plaats
D
Hevig, diepgaand

Slide 13 - Quizvraag

Kies de juiste omschrijving bij het woord: strategie
A
Eerste optreden
B
Complot, geheim plan
C
Plan
D
Belangrijke rol

Slide 14 - Quizvraag

Kies de juiste omschrijving bij het woord: analyseren
A
Afzonderen
B
Onderzoeken hoe iets in elkaar zit
C
Wennen aan het klimaat
D
Zorgen dat iets gebeurt

Slide 15 - Quizvraag

Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: maatregelen om schoon en gezond te blijven
A
Pigment
B
Hygiëne

Slide 16 - Quizvraag

Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: in verhouding
A
Pracht
B
Relatief

Slide 17 - Quizvraag

Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: zacht, slap
A
Star
B
Week

Slide 18 - Quizvraag

Kies de juiste omschrijving bij het woord: vezel
A
Verschillen en overeenkomsten
B
Groep dingen die bij elkaar horen
C
Richting
D
Lange, dunne draad

Slide 19 - Quizvraag

Kies de juiste omschrijving bij het woord: retourneren
A
Terugsturen
B
Mislukken
C
Bewijzen
D
Vaststellen

Slide 20 - Quizvraag

Kies de juiste omschrijving bij het woord: etmaal
A
Periode van 24 uur
B
Richting
C
Star
D
Paraat

Slide 21 - Quizvraag

Kies de juiste omschrijving bij het woord: variëren
A
Bewijzen
B
Duidelijk maken
C
Veranderen, wisselen
D
Opvatten

Slide 22 - Quizvraag

Kies de juiste omschrijving bij het woord: sorteren
A
Een logische reden geven
B
Duidelijk maken
C
Duidelijk op een rijtje zetten
D
Uitzoeken

Slide 23 - Quizvraag

Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: de manier waarop iets in elkaar zit
A
Structuur
B
Segment

Slide 24 - Quizvraag

Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: de lijnen of ribbels in een oppervlak
A
Profiel
B
Proces

Slide 25 - Quizvraag

Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: de mogelijkheden van iets uitproberen
A
Experimenteren
B
Interpreteren

Slide 26 - Quizvraag

Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: advies of informatie opzoeken
A
Weergeven
B
Raadplegen

Slide 27 - Quizvraag

Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: zonder nadenken
A
Expliciet
B
Impulsief

Slide 28 - Quizvraag

Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: werkplaats van een kunstenaar of kleermaker
A
Koers
B
Atelier

Slide 29 - Quizvraag

Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: mest van plantaardig afval
A
Compost
B
Organisch

Slide 30 - Quizvraag

Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: onderzoek of iets in orde is
A
Inspectie
B
Vloot

Slide 31 - Quizvraag

Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: hoeveelheid
A
Kwantiteit
B
Kwaliteit

Slide 32 - Quizvraag

Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: omschrijving
A
Definitie
B
Massa

Slide 33 - Quizvraag

Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: voor de hand liggend
A
Genetisch
B
Vanzelfsprekend

Slide 34 - Quizvraag

Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: op een veilige plek gaan zitten
A
Nestelen
B
Permanent

Slide 35 - Quizvraag

Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: iets wat je gevonden of bedacht hebt
A
Vondst
B
Waarneming

Slide 36 - Quizvraag

Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: een logische reden geven
A
Beredeneren
B
Bepalen

Slide 37 - Quizvraag

Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: van toepassing zijn
A
gelden
B
inhouden

Slide 38 - Quizvraag

Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: iemand die veel verstand van iets heeft
A
Instructeur
B
Expert

Slide 39 - Quizvraag

Kies het juiste woord bij de volgende omschrijving: onderlinge relatie tussen twee dingen
A
verhouding
B
bevatten

Slide 40 - Quizvraag

Maak een zin met: concurrent

Slide 41 - Open vraag

Maak een zin met: floppen

Slide 42 - Open vraag

Maak een zin met: typisch

Slide 43 - Open vraag

Maak een zin met: instantie

Slide 44 - Open vraag

Maak een zin met: sorteren

Slide 45 - Open vraag

Schrijf een tekst van maximaal 50 woorden waarin je de onderstaande
woorden betekenisvol gebruikt. De vorm van de woorden mag je eventueel aanpassen, zodat ze beter in de zin passen:
produceren - kwaliteit - kwantiteit

Slide 46 - Open vraag

Schrijf een tekst van maximaal 50 woorden waarin je de onderstaande
woorden betekenisvol gebruikt. De vorm van de woorden mag je eventueel aanpassen, zodat ze beter in de zin passen:
instructeur - expliciet - definitie

Slide 47 - Open vraag