4T H2 Taalverzorging

4T H2 Taalverzorging
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4T H2 Taalverzorging

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 2 Lesdoelen: 
Spelling: Ik kan bepalen of ik woorden los of aan elkaar moet schrijven. (p. 60/61)
Werkwoordspelling: Ik kan alle werkwoorden in samengestelde zinnen correct spellen. (p. 62/63)
Formuleren: Ik kan veel voorkomende voegwoorden correct gebruiken. (p. 64/65)

Slide 2 - Tekstslide

Wat houdt de speciale aanbieding in volgens jou?
Verbeter de tekst, zodat er staat wat de verkoper waarschijnlijk bedoelt.
Startopdracht
Bladzijde 
60

Slide 3 - Tekstslide

Kijk mee
Aan elkaar of los

Slide 4 - Tekstslide

Aan elkaar schrijven:
  • Werkwoorden die beginnen met een voorzetsel: opruimen
  • Samengestelde zelfstandige naamwoorden: kassabon
  • Samengestelde aardrijkskundige namen: Noord-Holland
  • Getallen tot en met het woord duizend: vijfhonderd
  • Voorzetsels met woorden als -er, daar-, hier- en waar-: hierbij, waardoor
  • Twee voorzetsels die achter elkaar staan: achteruit, bovenop

Aantekening maken

Slide 5 - Tekstslide

Aan elkaar of los?

Ik heb het verslag ...
A
afgemaakt
B
af gemaakt

Slide 6 - Quizvraag

Aan elkaar of los?

A
Politie auto
B
Politieauto

Slide 7 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
lange termijn planning
B
langetermijnplanning
C
lange termijnplanning
D
langetermijn planning

Slide 8 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
zevenhonderddertien
B
zeven honderd dertien
C
zevenhonderd dertien
D
zeven honderddertien

Slide 9 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
Zuid-Hollander
B
ZuidHollander
C
Zuid Hollander

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een samenstelling?
A
aaibaar
B
meisjesfiets
C
kapot
D
niks

Slide 11 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
daar boven
B
daarboven

Slide 12 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
bananen schil
B
bananenschil

Slide 13 - Quizvraag

Aan elkaar of los?

A
driemiljard
B
drie miljard

Slide 14 - Quizvraag

Welke woorden uit de volgende zinnen moeten aan elkaar?
  1. De school kinderen zaten in kleermaker zit rond de inval juf, die Kruistocht in spijkerbroek voor las.
  2. Houd jij van jonge kaas of ben je meer een oude kaas liefhebber?
  3. In deze internet shop kost de kop telefoon honderd twintig euro meer dan ik er voor heb neer geteld.
  4. Annet kreeg vandaag weer duizend twee likes er bij voor haar Instagram profiel foto.
  5. Rik fietste naar het Noord Hollandse Noordzee strand en Lesley zat bij hem achter op.

Opdracht
timer
5:00

Slide 15 - Tekstslide

Welke woorden uit de volgende zinnen moeten aan elkaar?
  1. De schoolkinderen zaten in kleermakerszit rond de invaljuf, die Kruistocht in spijkerbroek voorlas.
  2. Houd jij van jonge kaas of ben je meer een oudekaasliefhebber?
  3. In deze internetshop kost de koptelefoon honderdtwintig euro meer dan ik er voor heb neergeteld.
  4. Annet kreeg vandaag weer duizendtwee likes erbij voor haar Instagramprofielfoto.
  5. Rik fietste naar het Noord-Hollandse Noordzeestrand en Lesley zat bij hem achterop.
Antwoorden

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag
Wat: maak opdracht 1 tot en met 5 van blz. 60-61
Hoe: je mag overleggen op fluisterniveau
Hulp: theorie op bladzijde 60
Tijd: tot de laatste vijf minuten van de les
Klaar: oefen in de online trainer met taalverzorging
timer
8:00

Slide 17 - Tekstslide

Hoofdstuk 2 Lesdoelen: 
Spelling: Ik kan bepalen of ik woorden los of aan elkaar moet schrijven. (p. 60/61)
Werkwoordspelling: Ik kan alle werkwoorden in samengestelde zinnen correct spellen. (p. 62/63)
Formuleren: Ik kan veel voorkomende voegwoorden correct gebruiken. (p. 64/65)

Slide 18 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kan alle werkwoordsvormen in samengestelde zinnen goed spellen.
Boek: bladzijde 62 t/m 63
Je leert over werkwoordspelling en formuleren

Slide 19 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Wij hebben gisteren hardgelopen.

A
wij
B
hebben
C
hebben hardgelopen
D
gisteren

Slide 20 - Quizvraag

'In alle delen van de wereld willen mensen blijkbaar de Nederlandse taal leren.'

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
delen
B
willen
C
de Nederlandse taal
D
leren

Slide 21 - Quizvraag

De zorg voor je huisdier moet je niet onderschatten.

Wat is de persoonsvorm?

Slide 22 - Open vraag

Hoeveel persoonsvormen staan er volgens jou in de volgende zin? Leg je antwoord uit.
      
  • Een van deze twee antwoorden:
  • - 1 persoonsvorm, namelijk maait, want als je de zin in de verleden tijd zet, verandert alleen maait. (Het woord niet is een ontkenning.)
  • - 2 persoonsvormen, namelijk maait en niet, want als je de zin in de verleden tijd zet veranderen ze beide. (Het woord niet is een vorm van het werkwoord nieten.)

Startopdracht
Bladzijde 
62
 Een maaimachine maait en een nietmachine niet.

Slide 23 - Tekstslide

Zinnen met meerdere persoonsvormen
Je kunt zinnen samenvoegen tot een samengestelde zin.
  1.  Roy legt een som uit. 
  2.  Alice doet een proefje.

Roy legt een som uit en Alice doet een proefje.

Deze zin heeft twee persoonsvormen namelijk legt en doet.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide


De persoonsvormen in deze zin zijn dus gaan en is
Kamperen is ook een werkwoord, maar dat verandert niet en is dus geen persoonsvorm.

Slide 27 - Tekstslide

Noteer de juiste vorm van de werkwoorden die tussen haakjes staan in je schrift.
1. Mijn zus ... (geloven) dat ik morgen tafeltenniskampioen ... (worden).
2. Afgelopen voorjaar ... (fietsen) we elk weekend naar een weiland waar toen schapen met lammetjes ... (grazen).
3. Nadat vorig jaar zomer onze schuur ... (instorten), ... (besluiten) de buren hun schuur ook niet meer te gebruiken. 
4. De conciërge ... (controleren) of hij alle deuren ... (hebben) afgesloten.
Opdracht
timer
5:00

Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag
Werkwoordspelling: 1 t/m 5 (p. 62-63)


Slide 29 - Tekstslide

Hoofdstuk 2 Lesdoelen: 
Spelling: Ik kan bepalen of ik woorden los of aan elkaar moet schrijven. (p. 60/61)
Werkwoordspelling: Ik kan alle werkwoorden in samengestelde zinnen correct spellen. (p. 62/63)
Formuleren: Ik kan veel voorkomende voegwoorden correct gebruiken. (p. 64/65)

Slide 30 - Tekstslide

Lesdoelen

  • Je kan veelvoorkomende voegwoorden correct noteren.
Boek: bladzijde 64 t/m 65
Je leert over werkwoordspelling en formuleren

Slide 31 - Tekstslide

Woordvolgorde in samengestelde zinnen
Je kunt zinnen samenvoegen met voegwoorden. Sommige voegwoorden kunnen de betekenis van de zin nogal veranderen.


  • Het is koud en het regent
  • Het is koud want het regent
  • Julia moet het paard verzorgen terwijl ze boos is
  • Julia moet het paard verzorgen omdat ze boos

Slide 32 - Tekstslide

Woordvolgorde in samengestelde zinnen
De woordvolgorde van een zin hangt soms af van het voegwoord.


Morgen ga ik hardlopen, want vandaag regende het te hard.
Morgen ga ik hardlopen, omdat het vandaag te hard regende.

Slide 33 - Tekstslide

Kijk mee
Formuleren: veel voorkomende voegwoorden correct gebruiken.

Slide 34 - Tekstslide

voegwoorden
en, maar, want
ow en pv naast elkaar
omdat, als, terwijl, tenzij, voordat, nadat, zoals, sinds, toen, doordat...
ow en pv hoeven niet naast elkaar te staan

Slide 35 - Tekstslide

Chris rijdt over de A12 ... er file staat op de A2.
A
terwijl
B
omdat
C
tenzij
D
waardoor

Slide 36 - Quizvraag

Kees schreef een boek, ... hij iets engs had meegemaakt.
A
want
B
omdat

Slide 37 - Quizvraag

Ik kon vandaag niet uit bed komen, ... ik had heel slecht geslapen.
A
want
B
omdat

Slide 38 - Quizvraag

1. Alex reist nu richting Rotterdam ... hij wil zijn zus in Brussel bezoeken.
Wat zijn de persoonsvormen?
En onderwerpen?
Welk woord past op de puntjes?
2. Elian zal haar diploma wel halen ... ze de komende maanden gaat leren.
Wat zijn de persoonsvormen?
En onderwerpen?
Welk woord past op de puntjes?
Opdracht

Slide 39 - Tekstslide



Lees de opdrachten en maak de opgaven.
We nemen de antwoorden straks door.
Oefentoetsje taalverzorging 2 
timer
10:00

Slide 40 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Wat: maak opdracht 1 t/m 5 van blz. 65
Hoe: je mag op fluisterniveau overleggen
Klaar:  oefen vervolgens in de online trainer. 
Tijd: tot de laatste vijf minuten van deze les

Slide 41 - Tekstslide