In deze les zitten 16 slides, met tekstslides en 3 videos.
In iedere zin staat een persoonsvorm.
Bij elke persoonsvorm hoort een onderwerp.
Als je van twee losse zinnen één zin maakt,
heb je meestal een voegwoord nodig.
De woordvolgorde van een samengestelde zin hangt af van het voegwoord. Met de voegwoorden: en, want , dus , maar staan de persoonsvormen en de onderwerpen naast elkaar.
De woordvolgorde van een samengestelde zin hangt af van het voegwoord. Met voegwoorden zoals omdat, doordat en hoewel (en nog een heleboel andere...) hoeven de persoonsvormen en de onderwerpen NIET naast elkaar te staan.
In een samengestelde zin kunnen naast de persoonsvormen nog andere werkwoordsvormen staan.
Je kunt de persoonsvormen in de samengestelde zin herkennen.
Je kunt de onderwerpen in de samengestelde zin herkennen.
PERSOONSVORMEN
IN EEN SAMENGESTELDE ZIN
Zet de zin in een andere tijd:
Je maakt van de tegenwoordige tijd verleden tijd, of andersom.
De werkwoorden die veranderen, zijn de persoonsvormen.
VOORBEELD:
Lotte denkt dat haar cijfer een voldoende is.
Lotte dacht dat haar cijfer een voldoende was.
PERSOONSVORMEN spellen
in samengestelde zinnen
- Controleer of het werkwoord een persoonsvorm is.
- Kijk of het werkwoord in de tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt) staat.
- Kijk naar het onderwerp om te zien of de pv enkelvoud (ev) of meervoud (mv) is
- Vul de juiste vorm van het werkwoord in
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.