Grammatica t/m bijwoordelijke bijzin

Oké. Zinsontleding.
1. Ontleed de zin --> alles op de stappenkaart (stof leerjaar 1).
2. Vind de bijvoeglijke bepalingen --> alle KZN + verwijzingen.
3. Doe dit in alle lagen totdat je alle KZN'en hebt gehad!
In de bijzinnen hoef je de kzn'en niet te selecteren. 

4. Ontleed de bijzin(nen).
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare school

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oké. Zinsontleding.
1. Ontleed de zin --> alles op de stappenkaart (stof leerjaar 1).
2. Vind de bijvoeglijke bepalingen --> alle KZN + verwijzingen.
3. Doe dit in alle lagen totdat je alle KZN'en hebt gehad!
In de bijzinnen hoef je de kzn'en niet te selecteren. 

4. Ontleed de bijzin(nen).

Slide 1 - Tekstslide

Zwaar bewapend | trokken | de agenten | na de oproep door de plaatselijke 
_________________D  =======  ___________O  _________________________________
                                           

corpsbeheerder | naar het versterkte, gebarricadeerde gebouw.
________________B  _______________________________________________B


Slide 2 - Tekstslide

Zwaar bewapend | trokken | de agenten | na de oproep door de plaatselijke 
_________________D  =======  ___________O  _________________________________
                                                              --> kzn           vz -->kzn<-----------------------
                                                                                                                      vz    --> ---------->

corpsbeheerder | naar het versterkte, gebarricadeerde gebouw.
________________B  _______________________________________________B
-----------------       vz    -->  -----------> ------------------>  kzn
kzn

Slide 3 - Tekstslide

Stappen Bijvoeglijke bepaling --> en nu verder

  • Zet per woord een pijl richting het kzn waarover iets wordt gezegd. 
De oude kat van de buren | is | verdwaald | in het grote bos.
__________________________o  pv     nw deel     ________________v
--> ----> kzn<-------------                                    vz--> -----> kzn

  • Als er sprake is van een voorzetsel naar het kzn toe schrijf je vz in plaats van een pijl.
De oude kat van de buren| is | verdwaald | in het grote bos.
_________________________o   pv      nw deel     ________________v
--> ----> kzn <------------                                    vz--> -----> kzn





  • Ga daarna verder met de volgende laag.

Haal het daarna belangrijkste zelfstandig naamwoord eruit en noteer kzn. Zet de pijlen richting het kzn. (Pijl geeft aan wat er wordt gezegd over het kzn).

De oude kat van de buren| is | verdwaald | in het grote bos.
__________________________o pv     nw deel        ________________v
--> ----> kzn <------------                                      vz--> -----> kzn
                              vz --> kzn                                 


  • Ga zo door totdat je alle lagen hebt gehad.     


Let op: uit de bijzin hoef je de kzn'en niet te selecteren!
Dan is <------------- bvz  of ------------ bwz voldoende. 

Slide 4 - Tekstslide

Oké. Zinsontleding.
1. Ontleed de zin --> alles op de stappenkaart.
2. Vind de bijvoeglijke bepalingen --> alle KZN + verwijzingen.
3. Doe dit in alle lagen totdat je alle KZN'en hebt gehad!
In de bijzin hoef je de kzn'en niet apart te selecteren.

4. Ontleed de bijzin.

Slide 5 - Tekstslide

Hoe weten we dat we hier te maken hebben met bijvoeglijke bijzinnen?

De geleerde, wie ik een uitnodiging had gestuurd, heeft zich gisteren 

afgemeld wegens ‘drukke bezigheden in Engeland, die niet onderbroken 

konden worden.

Slide 6 - Tekstslide

Hoe weten we dat we hier te maken hebben met een bijvoeglijke bijzin?

De geleerde, wie ik een uitnodiging had gestuurd, heeft zich gisteren 
afgemeld wegens ‘drukke bezigheden in Engeland, die niet onderbroken 
konden worden.

1. Dat/wat, die/wie, waarmee, waarin, waarvan, waarop, etc.
2. Nog een PV

Slide 7 - Tekstslide

Bijvoeglijke bijzin


  • Een bijv. bijzin zegt ook iets over een zn
  • Het is een zin en heeft dus een pv.
  • De bijzin begint met een beginwoord: die, dat, wie, wat, waarop, waarmee, doordat..... 

De jongen die gisteren een ongeluk kreeg | ligt | in het bekende ziekenhuis.
---------------------------------------------O  ====  ---------------------------B 
--> kzn        <----------------------------bvz                vz --> ------->     kzn
                       



Slide 8 - Tekstslide

Bijvoeglijke bijzin: en nu een stapje verder!


  • Stap 1: ontleed de hele zin
  • Stap 2: benoem de bijvoeglijke bepalingen (kzn en pijlen). Doe dit telkens in een laag totdat alle zelfstandig naamwoorden aan de beurt zijn geweest. Benoem ook de bijzin (<-----bvz). 
  • Stap 3: Ontleed de bijzin!

De jongen die gisteren een ongeluk kreeg | ligt | in het bekende ziekenhuis.
---------------------------------------------O  ====  ------------------B 
--> kzn        <----------------------------bvz                vz --> ------->     kzn
                        
                      __O  ______B   ___________L  ====






Slide 9 - Tekstslide

Handig schema op volgende sheet
  • Dit schema geeft aan welke voegwoorden bij welke bijzin horen.
  • Dit schema geeft aan welke functie het beginwoord heeft.


Bijv.:

Hij geeft aan dat hij loopt.
_O  ===     SD    ___________L
                            <---------bijvoeglijke bijzin (want dat hoort nooit bij bijwoordelijke bijzin!)
                            vw  _O  ===


Slide 10 - Tekstslide

Dit schema geeft aan welke
functie het beginwoord heeft.


Bijv.:

Hij geeft aan dat hij loopt.
_O  ===     SD    ___________L
                            <---------bijzin
                            vw  _O  ===


Slide 11 - Tekstslide

Bijwoordelijke bijzin
Hij komt naar school, nadat hij ontbeten heeft.

Bijzin: 'nadat hij ontbeten heeft'. 
(Nadat is voegwoord, heeft is extra persoonsvorm)

Geeft antwoord op de vraag: Wanneer? 
(Is echt een vraag die hoort bij een bijwoordelijke bepaling!)

Slide 12 - Tekstslide

De bijwoordelijke bijzin
  •  Bijwoordelijke bepaling in de vorm van een zin

  • Inleidende onderschikkende voegwoorden:
toen, wanneer, zodra, nadat, hoewel, als, opdat, mits, tenzij, zodat, etc...

Dat en of leiden nooit een bijwoordelijke bijzin in!

Slide 13 - Tekstslide

Bijvoeglijke bijzin

Zegt iets over een zelfstandig naamwoord

Voegwoorden:
die/dat/aan wie/wat/waarmee/waarop/ waarvoor/waarin/(etc.)
Bijwoordelijke bijzin

Vervult de functie van een bijwoordelijke bepaling maar dan als zin.
(Geeft antwoord op vragen van tijd, plaats, reden, voorwaarde etc.)

Voegwoorden:
omdat/nadat/zodat/terwijl/hoewel/   toen/wanneer/als

Slide 14 - Tekstslide

bwz & bvz
Omdat hij bezig was met het bekladden van het aanplakbiljet 
--------------------------------------------------------------------

voor de verkiezingen, dat vorige week pas was bevestigd op die 
----------------------------------------------------------------------
                                              <---------------------------------------------
muur, werd hij in de kraag gegrepen.
 --bwz  (=)
---bvz

Slide 15 - Tekstslide