4/11 chronologisch en niet-chronologisch + historiche roman

Fictie
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Lesdoel
  • Korte activiteit
  • Terugblik
  • Instructie- zelfstandig in stilte werken 
  • Verlengde instructie - in stilte werken 
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van deze les 
- kun je benoemen wat chronologisch en niet-chronologisch betekenen;
- kun je benoemen wat een historische roman is;
- heb je geoefend met het herkennen van chronologisch en niet-chronologisch in teksten.

Blauw = kennis = leren
Oranje =  kunnen = oefenen 

Slide 3 - Tekstslide

Spelen met woorden: rebus
Geef iedereen de kans om de rebus op te lossen: roep je geen antwoorden door de klas, maar doe je het in je hoofd.
  • Bekijk eerst de rebus goed en probeer hem in je hoofd op te lossen (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
  • Schrijf je antwoord in de volgende sheet.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens.

Slide 4 - Tekstslide

.

Slide 5 - Tekstslide

antwoord

Slide 6 - Open vraag

Een gure dag maakt nog geen herfst.

Op basis van een feit/gebeurtenis/voorval, kan je nog geen oordeel vormen.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

antwoord

Slide 9 - Open vraag

Een gure dag maakt nog geen herfst.

Op basis van een feit/gebeurtenis/voorval, kan je nog geen oordeel vormen.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Schrijf een ding op wat je de vorige les hebt geleerd.
(lesstof en begrip + uitleg of volledige taalregel)

Slide 12 - Woordweb

Perspectief - vertelwijze

Perspectief betekent: gezichtspunt —> Dit is het gezichtspunt van waaruit het verhaal wordt verteld. -->  Door wiens ogen zie je alle gebeurtenissen?

Daarmee wordt bedoeld dat de lezer als het ware 'over de schouder' meekijkt met een van de personages.


Er zijn vier soorten perspectief:

  1.  Ik-perspectief - ik-verteller --> verhaal wordt in 'ik' verteld
  2. Personaal-perspectief -hij/zij-perspectief --> verhaal wordt in 'hij' of 'zij' verteld
  3. Meervoudig perspectief --> verhaal wordt in 'hij' of 'zij' verteld, maar wisselt telkens
  4. Auctoriaal perspectief -alwetende verteller --> 

Slide 13 - Tekstslide

Argumenten bij je mening
Als je je mening over een boek wilt uitleggen, maak je gebruik van argumenten. Er bestaan verschillende soorten argumenten, zoals:
• realistische argumenten: de werkelijkheid in het boek lijkt je helemaal (niet) echt, of je vindt die werkelijkheid (niet) origineel bedacht.
Voorbeeld: ‘Ik vond de hoofdpersoon uit dit boek helemaal niet overkomen als een echt persoon. Eigenlijk had hij maar één karaktereigenschap; hij was heldhaftig.’
• emotieve argumenten: het boek grijpt je (niet) aan, je leeft (niet) erg mee met de personages.
Voorbeeld: ‘Ik kon me eigenlijk helemaal niks voorstellen bij de blijdschap die bij de hoofdpersonen ontstond. Eigenlijk was er niks om vrolijk over te zijn.’
• morele argumenten: je bent het helemaal (niet) eens met de normen en waarden uit het boek.
Voorbeeld: ‘Wat mij betreft kon het echt niet hoe de twee hoofdpersonen met elkaar omgingen en de keuzes die zij uiteindelijk maakten. Daarmee maakten ze eigenlijk alles en iedereen om hen heen kapot.’

Slide 14 - Tekstslide

Tijdsperspectief
Naast een psychisch perspectief bestaat er ook een tijdsperspectief: dit is het moment waarop het verhaal verteld wordt.

 Er zijn twee mogelijkheden:
• het verhaal wordt met de gebeurtenissen mee verteld 
• het verhaal wordt achteraf verteld. Als een verhaal achteraf wordt verteld, kent de verteller de afloop al en kan hij dus vooruitlopen op de gebeurtenissen. Hij kan heen en weer gaan tussen verleden en heden.

Slide 15 - Tekstslide

Nieuwe lesstof

Slide 16 - Tekstslide

Chronologisch en niet-chronologisch
Chronologisch
Wanneer een schrijver het verhaal vertelt in de volgorde waarin de gebeurtenissen zich hebben voorgedaan.

Niet-chronologisch
Wanneer het verhaal verteld wordt in een andere volgorde dan het zich afspeelt.


Voorgeschiedenis
Wat er zich voor het verhaal heeft afgespeeld. je komt er in het boek achter wat er aan die moord is voorafgegaan. Zo’n verhaal is ook niet-chronologisch.

Slide 17 - Tekstslide

Historische roman

Verhaal dat zich in het verleden afspeelt.

Slide 18 - Tekstslide

Werk voor deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen

Pak je VIP en noteer:
Hoofdstuk 2, fictie, opdracht 2, 3, 5, 6, 7 en 8

Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

Slide 19 - Tekstslide

Chronologisch en niet-chronologisch
Elk verhaal heeft een bepaalde volgorde of opbouw. Sommige verhalen hebben een chronologische volgorde, terwijl andere niet-chronologisch zijn verteld.

Als een verhaal chronologisch verteld is, vertelt de schrijver het verhaal in de volgorde waarin de gebeurtenissen zich hebben voorgedaan. De schrijver begint bij het begin en eindigt bij het einde.

Soms begint een schrijver zijn verhaal midden in het verhaal. Pas later vertelt hij wat er allemaal daarvoor gebeurd is, de voorgeschiedenis. Het verhaal is dan niet meer chronologisch.

Het komt ook voor dat een schrijver begint bij de afloop. Daarna vertelt hij hoe het zover heeft kunnen komen. Dit gebeurt vaak bij detectives: je leest dat er een moord is gepleegd en je komt er in het boek achter wat er aan die moord is voorafgegaan. Zo’n verhaal is ook niet-chronologisch.

Slide 20 - Tekstslide

Chronologisch & niet-chronologisch
Een verhaal noem je chronologisch als de gebeurtenissen in een verhaal worden verteld in de volgorde waarin ze ook hebben plaatsgevonden. 
Voorbeeld: Dagboek van Anne Frank

Een verhaal is niet-chronologisch als de schrijver midden in een verhaal begint. de lezer komt er pas langzaam achter wat er gebeurt is. 
Voorbeeld: boeken van Mel Wallis de Vries

Slide 21 - Tekstslide

Chronologisch of niet?
Hoe wordt verteld? 
Volgorde: 
  • chronologisch 
  • niet-chronologisch 

Niet-chronologisch ontstaat door: 
  • flash forward (tijdsprong vooruit)
  • flashback ( tijdsprong achteruit)


Slide 22 - Tekstslide

Terugwijzingen
  • Flashbacks
  • Je gaat terug in de tijd van het verhaal naar iets wat op een eerder moment gebeurde. 

Slide 23 - Tekstslide

Tijdsprong
Een tijdsprong is het overslaan van een stuk tijd, bijvoorbeeld een paar weken of een jaar. 

Slide 24 - Tekstslide

Voorbeeld: tijdsprong

Slide 25 - Tekstslide

Historische roman

Elk verhaal speelt zich af in een bepaalde tijd: in de toekomst, in het heden, enkele jaren geleden of bijvoorbeeld in de middeleeuwen. Soms is het niet meteen duidelijk in welke tijd dat is, maar dat kun je meestal afleiden uit bijzonderheden in het verhaal, zoals de aanwezigheid van ridders, een eerste televisie, een kolonie op Mars of de guillotine bij terechtstellingen.

Een historische roman bevat een verhaal dat zich in het verleden afspeelt. Vaak gaat het om echte gebeurtenissen of personen uit die tijd. Een schrijver kan zich dan strikt aan de feiten houden, maar hij kan ook vrij omspringen met de historische gebeurtenissen en personen. In elk geval zijn de meeste dialogen en gedachten van historische personen verzonnen.

Slide 26 - Tekstslide

Historische romans
  • Thea Beckman



  • Jan Terlouw


Slide 27 - Tekstslide

Werk voor deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen

Pak je VIP en noteer:
Hoofdstuk 2, fictie, opdracht 2, 3, 5, 6 en 7

Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

Slide 28 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van deze les 
- kun je benoemen wat chronologisch en niet-chronologisch betekenen;
- kun je benoemen wat een historische roman is;
- heb je geoefend met het herkennen van chronologisch en niet-chronologisch in teksten.

Blauw = kennis = leren
Oranje =  kunnen = oefenen 

Slide 29 - Tekstslide

Ik kan benoemen wat chronologisch en niet-chronologisch betekenen en
wat een historische roman is.

😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

Slide 31 - Open vraag

Feedback
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders zien?

Slide 32 - Open vraag