H.3 Woordenschat - Metonymie

H.3 Woordenschat
Metonymie/Metoniem
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H.3 Woordenschat
Metonymie/Metoniem

Slide 1 - Tekstslide

Wat is ook alweer beeldspraak?

Slide 2 - Open vraag

Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Je kunt hier verschillende stijlfiguren voor gebruiken. 

Een schrijver maakt gebruik van stijlfiguren om een tekst levendiger te maken. Je kent er al een paar: denk maar aan de hyperbool , eufemisme of het understatement.

Slide 3 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een hyperbool.

Slide 4 - Open vraag

Eufemisme
Het woord eufemisme is afgeleid van een Oudgriekse werkwoord en betekent letterlijk:

Met goede woorden spreken




Slide 5 - Tekstslide

de grote reis aanvaarden
heengaan
het tijdelijke voor het eeuwig verwisselen
inslapen
naar zijn laatste rustplaats gaan



het kleinste kamertje
handen wassen
zijn handen wassen
neus poederen
sanitaire stop
stoelgang
verscheiden

Van welke twee onderwerpen staan hier eufemismen? 
En waarom? 

Slide 6 - Tekstslide

Noem een voorbeeld van een understatement.

Slide 7 - Open vraag

Stijlfiguur: metafoor
Een metafoor is een vorm van beeldspraak waarbij je een woord of beeld gebruikt om een overeenkomst te vertonen tussen wat je bedoelt en wat je zegt.

Je kamer lijkt wel een zwijnenstal.
Hij heeft een kast van een huis.

Slide 8 - Tekstslide

Stijlfiguur: metonymie
Metonymie (ook wel: metoniem) is een bepaalde stijlfiguur waarbij je niet rechtstreeks zegt wat je bedoelt, maar een woord gebruikt dat daarmee te maken heeft. Er zijn veel verschillende soorten metonymie. Let dus goed op!

een metonymie berust op een overeenkomst tussen het object en het beeld. 

Slide 9 - Tekstslide

Je noemt een deel, maar bedoelt het geheel.
Ik ga even de neuzen tellen.

Je wilt het aantal personen tellen, maar je noemt alleen hun neus.

Slide 10 - Tekstslide

Je noemt het geheel, maar je bedoelt een deel:
Nederland won met 6-3 van Duitsland.

Je bedoelt het Nederlandse elftal en het Duitse elftal, maar je noemt het hele land.

Slide 11 - Tekstslide

Je noemt de producent, maar je bedoelt het product.

Er hangt bij ons een Van Gogh aan de muur. 

Je noemt de maker (Van Gogh) i.p.v. het gemaakte (het schilderij).

Slide 12 - Tekstslide

Je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon.



Je moet bij die lachebek zijn.

Je noemt niet de persoon, maar een eigenschap van de persoon (veel lachen).

Slide 13 - Tekstslide

Je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp.

De atleet ging voor goud!

Je bedoelt de gouden medaille.

Slide 14 - Tekstslide

Je noemt het voorwerp, maar je bedoelt de inhoud.

Doe mij nog maar een bakkie.

Je bedoelt een kopje koffie.

Slide 15 - Tekstslide

Je noemt een aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daarmee verbonden is.
Ik rook graag een dikke Havana.

Je bedoelt een sigaar uit Havana.

Slide 16 - Tekstslide

'Doe mij nog maar een bakkie', zei de tuinman tegen zijn maat.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 17 - Quizvraag

Voor mijn verjaardag vraag ik de laatste van The Beatles
A
metafoor
B
metoniem

Slide 18 - Quizvraag

Tijdens het concert in Ahoy zullen veel sterren op het podium verschijnen
A
metafoor
B
metoniem

Slide 19 - Quizvraag

Die oude ruïne hebben mijn oom en tante omgetoverd tot een paleis
A
metafoor
B
metoniem

Slide 20 - Quizvraag

Dokter, heeft u de neuscorrectie op kamer 12 al besproken?
A
metafoor
B
metoniem

Slide 21 - Quizvraag

Ik heb nog bergen werk op mijn bureau liggen.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 22 - Quizvraag

Volkomen onverwacht won de Belgische atleet goud op de 110 meter.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 23 - Quizvraag

Een chauffeur bracht de gasten in een slee naar het galadiner.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 24 - Quizvraag

Oefenen
Lees de zin in de volgende slides.
*Vertel wat het metoniem is in de zin.
*Wat is het verband tussen het beeld en het metoniem
* Wie of wat bedoeld de schrijver met het metoniem?  

Slide 25 - Tekstslide

Het Witte Huis heeft besloten de belastingen te verlagen.

Slide 26 - Open vraag

Mijn vriendin eet graag toast met roquefort, maar ik houd daar niet van.

Slide 27 - Open vraag

Als ik de betekenis van het woord niet ken, zoek ik het op in de 'Dikke van Dale'.

Slide 28 - Open vraag

Op het vorige WK heeft Oranje de derde plaats bereikt.

Slide 29 - Open vraag

Ik wil niet achter die lange zitten, want dan kan ik het bord niet zien.

Slide 30 - Open vraag

Met een baan in de ICT kun je een goede boterham verdienen.

Slide 31 - Open vraag

Ik kan de verschillende vormen van metonymie herkennen, benoemen en gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Aan de slag!
H.3 Woordenschat - Beeldspraak
Metonymie

Maak: opdracht 3, 4, 5

Slide 33 - Tekstslide