Spelling 8_2

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

BEPALING VAN PLAATS

Zinsdeel wat aangeeft 'waar' iets gebeurd.

Maak vraagzin met 'waar'. 

Waar....?

Ik heb het drinken in de koelkast gezet.

We hebben een film gekeken in de bioscoop.

Er is iemand uit de gevangenis ontsnapt.

ONDERWERP

ONDERWERP

Wie + PV?

Wat is het onderwerp?
In de Sahara reizen nomaden van oase naar oase.

PERSOONSVORM

PERSOONSVORM

Stap 0) Verdeel in korte zinnen

Maak de zin vragend.

Wat zijn de persoonsvormen?
Een oase is een vruchtbare plek waar dicht aan het oppervlak water ligt.

LIJDEND VOORWERP

LIJDEND VOORWERP

Wie/wat + pv (gezegde) + onderwerp?

Wat is het lijdend voorwerp?
Nomaden verhandelen vee en goederen.

WERKWOORDELIJK GEZEGDE

WERKWOORDELIJK GEZEGDE

PV + alle werkwoorden in de zin

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Zou jij in de woestijn willen leven?

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Wil je chatten met je vrienden?

STOFFELIJK BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

STOFFELIJK BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

Een bijvoeglijk naamwoord wat zegt van welke stof iets gemaakt is.

In de kleine huisjes met rieten daken heb je geen bereik voor je mobiele telefoon.

PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD

PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD

Woorden voor personen, zoals: 

hij, wij, jullie

BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD

BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD

Bijvoeglijk naamwoord wat aangeeft van wie iets is.

Ik krijg applaus voor mijn spreekbeurt over de Sahara.

(STICHTEN)
In de oudheid _____ de Egyptenaren dorpen langs de Nijl.

(LEIDEN)
In die tijd _____ de farao zijn land met harde hand.

(BEÏNVLOEDEN)
De Egyptische goden ______ toen het dagelijks leven.

(LEVEN)
Het Egyptische volk heeft vaak in onzekerheid _____.

(REIZEN)
Ik ben via Israël naar Egypte _____.

1e woord

2e woord

3e woord

1e zin