1 juni 2021 werkwoordspelling


Dutchies

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2BasisschoolGroep 6

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les


Dutchies

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de stam van......... weten?
Ik.....het niet.

Slide 3 - Open vraag

Wat is de stam van......... horen?
Ik ........de buurman lopen

Slide 4 - Open vraag

Wat is de stam van......... lopen?
Ik.......naar school.

Slide 5 - Open vraag

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd

Slide 6 - Tekstslide

(kopen) Mijn broer ____ een mooie fiets.
(vertrekken) Morgen ____ hij naar Afrika.
(zien) Hij ____mijn moeder.

Slide 7 - Open vraag

(worden) Het huis ___schoon gemaakt.
(schaatsen) Mijn vriendin____ op het meertje.
(houden) Hij ____ niet van rockmuziek.

Slide 8 - Open vraag

(liggen) Thomas _____in zijn bed.
(antwoorden) Hij ____ dat hij honger heeft.
(gaan) zij ______ de deuren van de kamer sluiten.

Slide 9 - Open vraag

(klimmen) Mijn zusje _____op het klimrek.
(houden) Jane ___ heel erg van toetjes.
(lusten) _____hij knoflook?

Slide 10 - Open vraag

(komen) Thijs ____altijd te laat op school.
(branden) de kaars _____de hele avond.
(rijden) De agent ____met zijn sirene aan.

Slide 11 - Open vraag

Verleden tijd
Als iets gisteren, vorige week, 2 seconde geleden, of 1000 jaar geleden is gebeurd dan hebben we het over 'verleden tijd'.
Het werkwoord verandert dan...kijk maar naar de volgende slides.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Ik .........gisteren tot 's avonds laat.
(spelen)

Slide 14 - Open vraag

Wij .........gisteren tot 's avonds laat.
(spelen)

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

't ex-kofschip
Hij .............heel hard naar huis. (rennen)

Slide 17 - Open vraag

't ex-kofschip
De honden........de hele nacht(blaffen).

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Video

Let op! 
Haal om de stam te vinden echt alleen maar -en van het werkwoord af....
De stam van 
verhuizen is dan verhuiz (Als je het kofschip gebruikt dus de z)
leven is lev (Als je het kofschip gebruikt dus de v)

Slide 20 - Tekstslide

horen
wij ..... zijn geroep niet.
A
hoorde
B
hoorden
C
hoorte
D
hoorten

Slide 21 - Quizvraag

MAKEN
Ik ..... mijn huiswerk
A
maakde
B
maakden
C
maakte
D
maakten

Slide 22 - Quizvraag

HALEN
Jij ..... op tijd de finish
A
haalde
B
haalden
C
haalte
D
haalten

Slide 23 - Quizvraag

Geloven
Jij ..... zijn verhaal toch niet?
A
geloofde
B
geloofden
C
geloofte
D
gelooften

Slide 24 - Quizvraag

kussen
Mijn moeder .....mijn vader.
A
kusde
B
kusden
C
kuste
D
kusten

Slide 25 - Quizvraag

Wij ......niet aan het koude weer.
A
wende
B
wenden
C
wente
D
wenten

Slide 26 - Quizvraag

vissen
De mannen..... aan de waterkant.
A
visde
B
visden
C
viste
D
visten

Slide 27 - Quizvraag

rennen
Mijn moeder ..... naar de bus.
A
rende
B
renden
C
rente
D
renten

Slide 28 - Quizvraag

zoemen
De vliegen ..... om mijn hoofd.
A
zoemde
B
zoemden
C
zoemte
D
zoemten

Slide 29 - Quizvraag

knopen
Mijn vriend .....zijn schoenen dicht.
A
knoopde
B
knoopden
C
knoopte
D
knoopten

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Link

Slide 32 - Tekstslide