werkwoorden tegenwoordige tijd/ verleden tijd

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1-4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

welke dag en datum was het gisteren?

Slide 2 - Open vraag

Welk jaargetijde is het>
A
winter
B
herfst
C
lente
D
zomer

Slide 3 - Quizvraag

Doel van de les
We bespreken het laatste nieuws.
We weten wat sterke werkwoorden zijn.
We weten wat tegenwoordige tijd en verleden tijd is en herkennen dit.

Slide 4 - Tekstslide

Wat was er afgelopen week in het nieuws?

Slide 5 - Open vraag

Maak de vraag die bij dit filmpje hoort.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

We lezen de tekst.
Zet een streep onder de werkwoorden.

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoorden / doe woorden

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de verleden tijd?

ik loop
A
ik liep
B
ik loopte
C
ik loopde
D
ik liepte

Slide 10 - Quizvraag

Van elk werkwoord bestaat een tegenwoordige tijd en een verleden tijd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Vorige week hadden we vakantie.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 12 - Quizvraag

De verleden tijd geeft aan dat iemand iets al heeft gedaan.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Op 5 december is het sinterklaasfeest.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd?

ik lees
A
ik leesde
B
ik las
C
ik laste
D
ik leeste

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van
Slaan
A
Sloeg
B
Sla
C
Sloegde
D
Slade

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van ruiken
A
ik rook
B
ik ruikte

Slide 17 - Quizvraag

Sterke werkwoorden.
slaan          ik sloeg - wij sloegen
eten                             ik at-wij aten
springen     ik sprong - wij sprongen

Slide 18 - Tekstslide

Maak de vragen van de startkrant
Succes!

Slide 19 - Tekstslide

Klaar? Numo:
Werken aan de doelen.

Slide 20 - Tekstslide

Werkwoorden
  • In elke zin staat een werkwoord
  • een werkwoord is een "doe-woord" 
  • werkwoord kun je vervoegen
  • tegenwoordige tijd / verleden tijd

Slide 21 - Tekstslide

Afsluiting  les
Wat heb je vandaag geleerd?

Heb je alles af kunnen krijgen wat je wilde?

Filmpje jeugdjournaal

Slide 22 - Tekstslide