Naamvallen: ontleden

Heute: Ontleden
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Heute: Ontleden

Slide 1 - Tekstslide

Voorbeeld
Ik heb voor de moeder de computer gekocht.  

1. Wat zijn de zinsdelen in deze zin ?
2. Wat betekent deze zin in het Duits?



Slide 2 - Tekstslide

Voorbeeld
Ich habe der Mutter den Computer gekauft.

Wat zijn hier de zinsdelen?
Wat valt je op ?


Slide 3 - Tekstslide

Ontleden ja/nee?
Om te bepalen welke naamval je voor een zinsdeel moet gebruiken, kun je enkele stappen zetten:

stap 1: Zoek naar een voorzetsel in het zinsdeel. 
stap 2:  Als er geen voorzetsel is, dan ga je ontleden!

Slide 4 - Tekstslide

stap 2: Als er geen voorzetsel is, ontleed je de zin naar onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

  • onderwerp: 1e naamval
  • lijdend voorwerp: 4e naamval
  • meewerkend voorwerp: 3e naamval

Slide 5 - Tekstslide

Ontleden (net als in het Nederlands)
Ich habe  der Mutter  den Computer gekauft

[onderwerp]   [meew. vw]      [lijdend vw]
         1e                            3e                           4e

Slide 6 - Tekstslide

Stappenplan ontleden
Stap 1: Kijk naar de werkwoorden in de zin



Ik heb voor mijn moeder een computer gekocht.  

Slide 7 - Tekstslide

Stappenplan ontleden
Stap 2: Kijk naar het onderwerp

vraag: “wie/ wat + werkwoorden” ? = onderwerp

Ik heb voor mijn moeder een computer gekocht.  

Slide 8 - Tekstslide

Stappenplan ontleden
Stap 3: Kijk naar het lijdend voorwerp
lijdend voorwerp = 4e naamval
 
vraag: “wie/ wat + onderwerp + werkwoorden” ? =
lijdend voorwerp
 
Ik heb voor mijn moeder een computer gekocht. 

Slide 9 - Tekstslide

Ontleden (net als in het Nederlands)
Stap 4: Kijk naar het meewerkend voorwerp
meewerkend voorwerp = 3e naamval
 
vraag: “aan wie/ voor wie” ? = meewerkend voorwerp
 
Ik heb voor mijn moeder een computer gekocht.  

Slide 10 - Tekstslide

https://www.lessonup.com/app/lesson/kwToNaWQYHRg28xic/oPBKFYfnxZtygaibR

Slide 11 - Tekstslide

Doe altijd hetzelfde!
Staat er een voorzetsel?
Ja --> kies dan meteen de juiste naamval 
nee --> ga ontleden en kies op die manier de juiste naamval

Slide 12 - Tekstslide

Der Programmierer kauft einen Computer.
Der Programmierer =
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 13 - Quizvraag

Der Programmierer kauft einen Computer.
einen Computer =
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 14 - Quizvraag

Ich kenne d... Verkäufer nicht.
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 15 - Quizvraag

Ich kaufe ein... Kilo (o) Äpfel.
A
ein
B
eine
C
einem
D
einen

Slide 16 - Quizvraag

Ist d... Wasser frisch?
A
dem
B
dein
C
das
D
den

Slide 17 - Quizvraag

Hausaufgaben
  • Kapitel 1: 52, 53, 55

Slide 18 - Tekstslide

Wiederholung: Weet je het nog?

Slide 19 - Tekstslide

Welke naamval hoort bij het onderwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 20 - Quizvraag

Welke naamval hoort bij het lijdend voorwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 21 - Quizvraag

Welke naamval hoort bij het meewerkend voorwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 22 - Quizvraag

Hoe vind je het onderwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 23 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 24 - Quizvraag

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 25 - Quizvraag

Üben
Je gaat oefenen met het ontleden. 
Gebruik voor de oefening je aantekeningen en het naamvallenschema.

Let goed op het geslacht en welk schema je moet gebruiken.  Gebruik de stappen - gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

Slide 26 - Tekstslide

Ich habe d.... Chef (m) endlich mal d... Wahrheit (v) gesagt.

Slide 27 - Open vraag

Ich habe d.... Großmutter im Krankenhaus besucht.

Slide 28 - Open vraag

Vater gibt d..... Kinder... nur wenig Taschengeld.

Slide 29 - Open vraag

Du sollst sofort d..... Direktorin anrufen.

Slide 30 - Open vraag

Wir haben d.... Firma (v) ein... günstiges Angebot (o) gemacht.

Slide 31 - Open vraag

Wir machen Ihnen ein.... Vorschlag (m).

Slide 32 - Open vraag