Aanwijzende voornaamwoorden: dit/dat, deze/die

Aanwijzende voornaamwoorden
deze-die-dit-dat
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Aanwijzende voornaamwoorden
deze-die-dit-dat

Slide 1 - Tekstslide

Welke is fout?
A
Deze boek is van mij
B
Dit meisje gaat weg
C
Dat kind is vervelend
D
Die huizen zijn groot

Slide 2 - Quizvraag

Slide 3 - Video

Het schema 
Dichtbij
Ver weg 
De-woorden
Deze
Die
Het-woorden
Dit
Dat

Slide 4 - Tekstslide

Dus

Deze foto is mooi (de foto)
Die leerlingen zijn slim (de leerlingen)
Dit boek is goed (het boek)
Dat huis is groot (het huis)

Slide 5 - Tekstslide

Maar
Deze vis is groot -> Dit is een grote vis (de vis) 
Die ballon is mooi -> Dat is een mooie ballon (de ballon)
Dit boek is goed -> Dit is een goed boek (het boek)
Dat horloge is duur -> Dat is een duur horloge (het horloge)

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld
Wat zijn dat? Dat zijn knikkers.
Zijn die knikkers van jou? Nee, die knikkers zijn van mijn zusje

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Deze of dit?
A
Deze vrouwen gaan wandelen
B
Dit vrouwen gaan wandelen

Slide 9 - Quizvraag

Deze of dit?
A
Dit meisje is moe
B
Deze meisje is moe

Slide 10 - Quizvraag

Die of dat?
A
Die pen schrijft goed
B
Dit pen schrijft goed

Slide 11 - Quizvraag

Vul in: Deze of dit
Is ................. tas van jou?

Slide 12 - Open vraag

Vul in: die of dat
.............. huis is groot.

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Praat samen
Gebruik je telefoon. 
Kies een foto.
Vertel iets over de foto.
 Gebruik dit is en dit zijn.

Slide 15 - Tekstslide

Goed gedaan!
Maak nu 2.11 (blz. 72 en 73) in 'van A tot Zin'

Tip: download de app de het om te oefenen met lidwoorden

Slide 16 - Tekstslide