3 havo 03-02-2021 bijv.bep. en bijzin

1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
1. Ik herken de bijvoeglijke bepaling(en) in een zin
2. Ik herken de bijvoeglijke bijzin in een zin
3. ik weet wat een antecedent en een betrekkelijk voornaamwoord is
4. ik gebruik de juiste betrekkelijke voornaamwoorden in een zin

Slide 2 - Tekstslide

bepaling of bijzin + zinsdeel herkennen
De rode ballon vliegt de lucht in.
de rode ballon --> bijvoeglijke bepaling bij ballon
de ballon die rood is --> bijvoeglijke bijzin bij ballon

Ik eet een lekkere koek.
de lekkere koek --> bijvoeglijke bepaling bij koek
de koek die lekker is --> bijvoeglijke bijzin bij koek

Slide 3 - Tekstslide

we doen het even samen
Mijn neef woont in dat mooie huis.
  • het mooie huis --> bijvoeglijke bepaling bij huis
  • het huis dat mooi is --> bijvoeglijke bijzin bij huis

De  moeder geeft melk aan het kleine meisje.
  • het kleine meisje --> bijvoeglijke bepaling bij meisje
  • het meisje dat klein is --> bijvoeglijke bijzin bij meisje

Slide 4 - Tekstslide

 bijv. bepaling of bijv. bijzin?
de rode ballon met een touwtje eraan 
--> 2x  bijv. bepaling
de rode ballon die aan een touwtje hing 
--> bijv. bepaling +  bijv. bijzin

bepaling = geen PV (geen zin)
bijzin = wel PV (wel een zin)



Slide 5 - Tekstslide

even samen: bijzin/bepaling of combi? 
  1. Het kleine meisje met de mooie jurk ...     
  2. Het grote huis met 2 garages ...
  3. Het kleine meisje dat een mooie jurk aan had... 
  4. Het grote huis dat 2 garages heeft...
  5. De kapotte iPhone op de tafel ...
  6. Het kleine kind dat geknoeid had ...
  7. De grote, nieuwe villa die in onze straat staat...

1.  zoek de kern (antecedent)
2. zoek de bijvoeglijke bepaling(en) (woord of woordgroepje zonder pv) 
3. zoek de bijvoeglijke bijzin (een zin, dus MET pv)

Slide 6 - Tekstslide

kenmerken bijvoeglijke bijzin
het  boek dat op tafel ligt, (is duur).
de laptop die heel duur was, (is gestolen).
  1. bevat een kern = ANTECEDENT
  2. bevat een betrekkelijk voornaamwoord = die/dat/wie/wat
        het-woord--> gebruik 'dat'
        de-woord --> gebruik 'die'
3. is onderdeel van een zinsdeel (onderwerp, LV, MV, BWB enz.)

Slide 7 - Tekstslide

andere betrekkelijke vnw
verwijzen naar iemand (persoon):
met wie, van wie, over wie
voorbeeld: de leraar van wie ik les krijg, is heel aardig.

verwijzen naar iets (ding)
waarmee, waarvan, waarover 
voorbeeld: het boek waarover ik iets ga vertellen, ligt daar.


Slide 8 - Tekstslide

nog meer betrekkelijke vnw

Slide 9 - Tekstslide

STAP VOOR STAP
1.  zoek de kern (antecedent)
2. zoek de bijvoeglijke bepaling(en) (woord of woordgroepje zonder pv) 
3. zoek de bijvoeglijke bijzin (een zin, dus MET pv)

Slide 10 - Tekstslide

Oefening in duo's: zie mail
timer
1:00

Slide 11 - Tekstslide

Opdrachten voor thuis
Hoofdstuk 4:
  • Zinsdelen: opdracht 1, opdracht 2 (alleen vraag 1), opdracht 5
  • Woordsoorten: opdracht 1, 2 en 3
  • De zinnen bij de plaatjes! (in duo's gemaakt, in Teams)
 
--> klaar tegen dinsdag 9 februari! 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide