LJ1 3.4 + 3.5 / LJ2 3.4 Zinsontleding

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: LJ1 3.4 + 3.5  - LJ2 3.4
1.
Lesopening
2.
Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Lesdoel
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: LJ1 3.4 + 3.5  - LJ2 3.4
1.
Lesopening
2.
Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Lesdoel
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

1. Lesopening
LJ1: Pak je boek en schrift van Nederlands op tafel. Open je boek op blz 119.

LJ2: Pak je leesboek en ga in stilte lezen

Slide 2 - Tekstslide

2. Lesdoel
Aan het eind van deze les:
- Weet je hoe je werkwoorden kunt herkennen in een zin
- kun je in een zin de persoonsvorm benoemen
- kun je het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen

Leergebied overstijgende doelen:
Plannen en organiseren
- Prioriteiten stellen op je planner wanneer er meerdere dingen moeten gebeuren
- Jezelf aan de gestelde tijd houden bij een opdracht aan de hand van je planner

Slide 3 - Tekstslide

3. Mini-check
Scoor je verdiept dan mag je gelijk aan het werk. (8 of hoger). Niemand

Doe mee met de vragen die nu komen

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de pv in onderstaande zin?
Ik zou die rood geruite broek willen passen.

Slide 5 - Open vraag

Wat is de pv in onderstaande zin?
Gisteren kneusde Amir zijn pols bij het skaten.

Slide 6 - Open vraag

Wat is het WWG in onderstaande zin?
Hij wilde graag een hoog cijfer halen.

Slide 7 - Open vraag

Wat is het WWG in onderstaande zin?
De volgende dag moest hij zijn tentamen wiskunde doen.

Slide 8 - Open vraag

Wie maakt wat
Had je alle vragen goed, dan mag je zelfstandig aan het werk. Je maakt opdracht 11 t/m 14 op blz 119 t/m 121.

De rest doet mee met de instructie

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Persoonsvorm
De persoonsvorm kun je op drie manieren vinden in een zin:

1. De zin vragend maken
2. De tijd in de zin veranderen
3. Het aantal in de zin veranderen

De persoonsvorm is altijd een werkwoord!

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
A
Een persoon
B
Geen werkwoord
C
Altijd een werkwoord!
D
Een voltooid deelwoord

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.


A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 13 - Quizvraag

theorie blz 120 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Waaruit bestaat het werkwoordelijke gezegde van een zin?
A
Het onderwerp + alle werkwoorden
B
Alle werkwoorden
C
Alle werkwoorden + lijdend voorwerp
D
De persoonsvorm + het lijdend voorwerp

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de onderstaande zin:

Ik heb een hele reep chocolade gegeten.
A
Ik
B
heb
C
heb gegeten
D
gegeten

Slide 17 - Quizvraag

5. Begeleid inoefenen

Slide 18 - Tekstslide

6. Zelfstandig werken
Je maakt nu zelfstandig opdracht 11 en 13 op blz 119 en 121.



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdracht na.
Daarna ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 19 - Tekstslide

1. Lesopening

LJ2: Pak je boek van Nederlands en open deze op blz 120.

Slide 20 - Tekstslide

2. Leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les:
- weet je dat niet in iedere zin een lijdend voorwerp staat en hoe dat komt. 

Leergebied overstijgende doelen:
Plannen en organiseren
- Prioriteiten stellen op je planner wanneer er meerdere dingen moeten gebeuren
- Jezelf aan de gestelde tijd houden bij een opdracht aan de hand van je planner

Slide 21 - Tekstslide

3. Mini-check
Verdiept mag zelfstandig aan de slag: niemand

De rest doet mee met de vragen. 

Slide 22 - Tekstslide

Roy drinkt iedere dag een glas melk.

In deze zin staat .....
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 23 - Quizvraag

Ik rijd vijftig kilometer.

In deze zin staat .....
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 24 - Quizvraag

Evelien wacht twee uur op haar vriend

In deze zin staat .....
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 25 - Quizvraag

Joop geeft Hans een klap.

lijdend voorwerp=
A
Joop
B
geeft
C
Hans
D
een klap

Slide 26 - Quizvraag

Wie maakt wat
Had je alle 4 de vragen goed, dan maak je zelfstandig opdracht 8 en 9 op blz 120/121.

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 27 - Tekstslide

4. Instructie
Lijdend voorwerp

wie/wat + wwg + ond = lv

Slide 28 - Tekstslide

NOOIT lijdend voorwerp:
zinsdelen die hoeveelheden  aangeven zijn nooit lv.

maten                
gewichten
afstanden   
tijden

Slide 29 - Tekstslide

Een zin heeft alleen een lijdend voorwerp als je antwoord kunt geven op de vraag:
Wie of wat
+
wwg
+
lv
onderwerp
=
Antwoorden op alle andere vragen zijn géén lijdend voorwerp. 

Slide 30 - Tekstslide

5. Begeleid inoefenen
Vind je het nog lastig? Dan maken we samen opdracht 9

Slide 31 - Tekstslide

6. Zelfstandig werken
Je maakt nu zelfstandig opdracht 8 en 9 op bladzijde 120/121.



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na
Daarna ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 32 - Tekstslide

7. Evaluatie LJ1
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

- Weet je hoe je werkwoorden kunt herkennen in een zin?
- kun je in een zin de persoonsvorm benoemen?
- kun je het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen?
                       

Slide 33 - Tekstslide

7. Evaluatie LJ2
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

- weet je dat niet in iedere zin een lijdend voorwerp staat en hoe dat komt?


                    

Slide 34 - Tekstslide

Huiswerk
Huiswerk LJ1:                                           Huiswerk LJ2:             
Donderdag 16 december                    Donderdag 16 december  
3.4 + 3.5 opdracht 11 en 13                 3.4 opdracht 8 en 9

Slide 35 - Tekstslide