Enquête. Wat vind jij van mijn manier van les geven?

Is enthousiast.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Is vriendelijk.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Let erop dat ik anderen met respect behandel.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Benadert mij met respect.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Hanteert duidelijke regels.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Bereidt zijn/haar lessen goed voor.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Betrekt mij bij de les.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Zorgt dat ik mijn best doe.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Zorgt dat ik oplet.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Geeft mij antwoord op mijn vragen.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Maakt duidelijk wat ik voor een proefwerk moet leren.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Legt mij uit hoe ik iets moet doen.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Gebruikt duidelijke voorbeelden.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Legt mij alles duidelijk uit.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Maakt duidelijk wat de bedoeling is van de les.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Heeft aandacht voor mij.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Zorgt dat ik mijn tijd goed gebruik.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Motiveert mij.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Zet mij aan het denken.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Vertelt mij hoe ik iets moet leren.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Helpt mij als ik iets niet weet.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Sluit aan bij wat ik kan.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Controleert of ik de lesstof heb begrepen.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Weet wat ik moeilijk vind.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak

Kijkt snel proefwerken na.

1. Nooit
2. Zelden
3. Regelmatig
4. Vaak