De farmacokinetiek beschrijft wat er in het lichaam met het medicijn gebeurt.
Dit begint met de opname van het medicijn in de bloedbaan en eindigt met de uitscheiding ervan.
Absorptie: medicatie komt in de bloedbaan terecht. Absorptie wordt bepaald door de chemische eigenschappen van de stof zelf, maar ook door de toedieningswijze.
Inname met zuivel kan de opname beinvloeden (door de binding van de stof aan eiwitten of calcium). Het middel moet ook bestand zijn tegen het zure milieu in de maag. Sommige medicatie = in retard vorm geeft werkende stof vertraagd af.
Distributie: het bloed verdeeld na absorptie het medicijn door het gehele lichaam. Om het medicijn werkzaam te laten in het lichaam is MEC nodig = Minimale Effectieve Concentratie. Dit wrodt ookwel plasmaspiegel genoemd. Dit is voor ieder medicijn weer verschillend. Sommige medicijnen is sprake van eiwitbinding medicijnen hechten zich aan dit eiwit, hierdoor blijft er weinig werkzame stof over. Van dit medicijn is een hogere dosis nodig.
Belangrijkste eiwt in de bloedbaan is Albumine uit de lever; dit bindt veel medicijnen aan zich. Daarom hebben mensen met een leveraandoening vaak een te laag albumine gehalte, waardoor ze snel een te hoge concentratie medicatie binnen krijgen = vergiftiging (toxische spiegel).
Halfwaardetijd= t ½ ; bepaalt het interval waarmee de medicijnen moet toedienen. Korte t ½ is vaker innemen. Het is de tijd die nodig is om een medicijn de helft van de oorspronkelijke plasmaconcentratie te laten bereiken.
Metabolisme = chemische en fysische processen die medicijnen in het lichaam ondergaan heet ‘metabolisme’. Vind voor het grootste gedeelte plaats in de lever en som in andere organen zoals nieren, darmen en longen.
Eliminatie; uitscheiding gebeurt langs verschillende wegen. De nieren is het belangrijkste orgaan uitscheiding/ eliminatie. Ook de lever heeft een aandeel hierin.