Hf 1 - 1.1 (deel 2)

1.1. Wat wil je kopen?
Wat heb je nodig?
Leerwerkboek A
Rekenmachine
Laptop


1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

1.1. Wat wil je kopen?
Wat heb je nodig?
Leerwerkboek A
Rekenmachine
Laptop


Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  1. Afronding
  2. Uitleg en instructie 1.1. (deel 2)
  3. Maakwerk voor vandaag 
                                                         

Slide 2 - Tekstslide

Wat leer je vandaag?
  1. Hoe je een getal juist afrond
  2. Hoe je een geldbedrag juist noteert
  3. Wat is zelfvoorziening?
  4. Wat is consumeren?

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Afronden
€ 4,5799 wordt
A
€ 4,57
B
€ 4,59
C
€ 4,56
D
€ 4,58

Slide 5 - Quizvraag

Afronden
€ 4,53529 wordt
A
€ 4,5352
B
€ 4,54
C
€ 4,53
D
€ 4,535

Slide 6 - Quizvraag

Afronden
€ 3,53529 wordt
A
€ 3,5352
B
€ 3,54
C
€ 3,53
D
€ 3,535

Slide 7 - Quizvraag

Afronden
€ 79,998 wordt
A
€ 79,99
B
€ 80,00
C
€ 81
D
€ 79

Slide 8 - Quizvraag

Voorbeeld Afronden

Jan en Cees gaan een appartement delen. De huur per maand is 965,23 euro per maand. Hoeveel zullen ze elk betalen aan huur permaand? Rond tot 2 decimalen af.
A
€ 457,87
B
€ 482,615
C
€ 482,62
D
€ 483,00

Slide 9 - Quizvraag

Reken uit:
Hoeveel is 7% van € 125 ?
A
€ 8, 75
B
€ 1,43
C
€ 1,44
D
€ 9

Slide 10 - Quizvraag

Leerdoelen
Na afloop van deze les weet/kan ik ...
  1. ...wat zelfvoorziening is
  2. ...wat consumeren is
  3. ...het verschil tussen gebruik en verbruik

Slide 11 - Tekstslide

Afronden
  1. Afronden op hele getal, 1 cijfer na de komma of 2 cijfers na de komma?
  2. Kijk naar de buurman
  3. Is de buurman groter dan 5? Rond naar boven af
  4. Is de buurman kleiner dan 5? Rond naar beneden af

Slide 12 - Tekstslide

Geldbedrag noteren
  • 2 decimalen (centen)
  • Je schrijft een komma (,) MAAR op je rekenmachine toets je een punt (.) in!
  • Bij duizendtallen schrijf je een punt, niet op je rekenmachine intoetsen!
1.260,75

Slide 13 - Tekstslide

2.599,95
M .   HD    TD    D  .  H    T    E  ,  cc
                             2  .  5    9    9  ,  95

Slide 14 - Tekstslide

Consumeren en zelfvoorziening
Je consumeert op het moment dat je iets koopt, niet als je het opeet/gebruikt
Zelf iets maken waarmee je in je behoeften kunt voorzien.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

0

Slide 17 - Video

Verbruiksgoederen (kun je maar één keer verbruiken) Tip: je verbruikt het!
Gebruiksgoederen (kun je meerdere keren gebruiken)

Slide 18 - Tekstslide

Maakwerk
Maak blz. 10 t/m 13,
opgaven 7 t/m 16
Maak Herhalingsopdrachten blz. 40, opgaven 6 t/m 9
Maak de Samenvatting van 1.1. op blz. 34
Leer de Begrippen van 1.1. op blz. 35


Slide 19 - Tekstslide

Blijf zitten totdat de bel gaat!
Jullie mogen opruimen.

Slide 20 - Tekstslide

  • Wat is het verschil tussen zelfvoorziening en consumeren?
  • Wat is het verschil tussen gebruik en verbruik?
  • Voorbeelden?

Slide 21 - Tekstslide