taaltoets blok 3

• Taal
• Basisschool
• Groep 5

wat is hier een bevel zin

1. Wil je opruimen
2. Ruim op!
3. Ga je opruimen?
4. Ik wil

wat is hier een bevel zin

1. Ik ga naar huis
2. Ik loop naar huis
3. Ga ik naar huis?
4. Ga naar huis!

maak hier een bevel zin van
Ga je de tafel dekken?

wat heb je nodig voor het maken van een bevelzin

1. werkwoord ,punt
2. een wie deel en een uitroep teken
3. werkwoord en een uitroepteken
4. een wie deel en een punt

welk leestteken moet hier achter
Ga ik met mama mee

1. vraagteken
2. uitroepteken
3. punt
4. komma

welk leestteken moet hier achter
Doe de deur dicht

1. uitroepteken
2. komma
3. vraagteken
4. punt

welk leestteken moet hier achter
Ik ga vanmiddag paardrijden

1. uitroepteken
2. vraagteken
3. komma
4. punt

welke trap van vergelijking past in de zin
Ik kan ............ zwemmen dan jij (snel)

1. snel
2. sneller
3. snelst
4. sneler

welke trap van vergelijking past in de zin
Ellen is de .......... van de groep (jong)

1. jong
2. jongst
3. jonger
4. jongste

maak de zin af
Peter is .......... in rekenen (best)

maak de zin af
Hij maakt .......... sommen dan zinnen
(graag)