Rekenen NU PW/OA 3.5

Goedemorgen
OA1B

  • Instructiegroep voor zover mogelijk in het midden zitten!
  • Telefoon in de tas
  • Jas uit 
  • Nodig: kladschrift, pen, chromebook/laptop (eerst nog even dicht)

We starten kort gezamenlijk!
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Goedemorgen
OA1B

  • Instructiegroep voor zover mogelijk in het midden zitten!
  • Telefoon in de tas
  • Jas uit 
  • Nodig: kladschrift, pen, chromebook/laptop (eerst nog even dicht)

We starten kort gezamenlijk!

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik H 1.5
Wat weten we nog over negatieve getallen?
Waar kom je negatieve getallen tegen?

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen Hoofdstuk 3.5
Aan het eind van de les kun je optellen en aftrekken met negatieve getallen.

Voor de groep ZW:
denk na of je hier instructie
voor nodig hebt! 

Slide 3 - Tekstslide

Deze les: OA1B
Gebruik van rekenmachine is NIET toegestaan bij dit hoofdstuk!


Vandaag instructie 3.5:
Patrick, Mirte, Ylja, Janneke, Brend, Cherine, Merel, Anna, Jorian, Lisa, Daniël
Hester (geen instaptoets)

ZW 3.1-3.6: Limke, Sil, Sabine, Esther, Gryt Janna, Rikus, Stien, Lucas, Esmée, Tessa, Eef, Marloe, Elske

ZW 3.6 en examenopdrachten: Lotte
Rekenen-niveau: < 40% + studenten die instaptoets nog af moeten maken 

Slide 4 - Tekstslide

Delen door 10 / 100 / 1000 - 0,1 / 0,01 / 0,001
Werk de sommen uit... welke zijn het makkelijkst?

a. 4,36 + 27,87 of b. 0,708 + 309,4 


c. 234, 34 - 2,2 of d. 345, 4 - 2,3 


Denkvraag voor de instructiegroep:

Welke 2 dingen kan het minteken betekenen? 


Slide 5 - Tekstslide

Delen door 10 / 100 / 1000 - 0,1 / 0,01 / 0,001
Werk de sommen uit... welke zijn het makkelijkst?

a. 4,36 + 27,87 of b. 0,708 + 309,4 


c. 234, 34 - 2,2 of d. 345, 4 - 2,3 


Negatieve getallen kun je bij elkaar optellen en van elkaar aftrekken.

Het minteken kan twee dingen betekenen:
  • je hebt te maken met een negatief getal (bijvoorbeeld -5)
  • je moet twee getallen van elkaar aftrekken (bijvoorbeeld 5 - 8 = -3)

Voorbeeld
Je banksaldo is € 30,-. Er wordt € 50,- afgeschreven.
Je hebt nu een negatief saldo van €20,-
 
30 - 50 = -20




Slide 6 - Tekstslide

a. 4,36 + 27,87 of b. 0,708 + 309,4

Slide 7 - Tekstslide

a. 4,36 + 27,87 of b. 0,708 + 309,4

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

-3
10
7
-1
10

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

-8
-19
-0,75
-0,05

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Wat
Paragraaf 3.5 en 3.6
Hoe
Zelfstandig 
Gebruik rekenmachine NIET toegestaan!
Hulp
Uitleg in NU, vragen aan docent
Tijd
Overige lestijd + evt. thuis afmaken
Klaar?
Toets aanvragen!
Examenopdrachten + starten met oefentoets H3 
timer
1:00

Slide 19 - Tekstslide

Afsluiting 
Aan het eind van de les kun je optellen en aftrekken met negatieve getallen.

In hoeverre heb jij dit doel bereikt?
Welke strategie gebruik je?

Slide 20 - Tekstslide

De volgende les...

Slide 21 - Tekstslide