Herhaling les 69 en 70

Hoe schrijf je de afkorting 'vmbo' bij Nederlands?
A
vmbo
B
VMBO
C
v.m.b.o.
1 / 11
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Hoe schrijf je de afkorting 'vmbo' bij Nederlands?
A
vmbo
B
VMBO
C
v.m.b.o.

Slide 1 - Quizvraag

Hoe schrijf je de afkorting 'ns' bij Nederlands?
A
ns
B
NS
C
n.s.

Slide 2 - Quizvraag

Hoe schrijf je de afkorting 'ivm' bij Nederlands?
A
ivm
B
IVM
C
i.v.m.

Slide 3 - Quizvraag

Hoe schrijf je de afkorting 'anwb' bij Nederlands?
A
anwb
B
ANWB
C
a.n.w.b.

Slide 4 - Quizvraag

Vul in: 'Ik ga volgend jaar naar die nieuwe ..... (vmbo+school).'

Slide 5 - Open vraag

Vul in: 'Onze premier zit bij de .... (vvd)'

Slide 6 - Open vraag

Wat is het voegwoord van deze samengestelde zin? 'Ik meld me bij de conciërge, want ik ben te laat'
A
want
B
meld

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het voegwoord van deze samengestelde zin? 'Ze vulde het formulier in, nadat ze had ingelogd.'
A
vulde
B
nadat

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het voegwoord in deze samengestelde zin? 'De zon scheen en het regende tegelijkertijd.'
A
en
B
scheen

Slide 9 - Quizvraag

Wat is zin 1 en wat is zin 2 van deze samengestelde zin? 'Ik ga naar het toilet, terwijl mijn vader de tickets koopt.'

Slide 10 - Open vraag

Maak een samengestelde zin van zin 1 en 2.
1: 'Ze kon alle tijd besteden aan het werken in de studio.'
2: 'Ze hoeft niet op te treden.'

Slide 11 - Open vraag