3.3 grammatica samengestelde zin

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het voegwoord van deze samengestelde zin? 'Ze vulde het formulier in, nadat ze had ingelogd.'
A
vulde
B
nadat

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het voegwoord in deze samengestelde zin? 'De zon scheen en het regende tegelijkertijd.'
A
en
B
scheen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het voegwoord van deze samengestelde zin? 'Ik meld me bij de conciërge, want ik ben te laat'
A
want
B
meld

Slide 11 - Quizvraag

Terwijl Oualid leert voor het proefwerk, leest Rodas een boek.
A
enkelvoudige zin: 1 pv
B
samengestelde zin, voegwoord 'leest'
C
samengestelde zin, 1 pv
D
samengestelde zin, voegwoord 'terwijl'

Slide 12 - Quizvraag

In een samengestelde zin staat altijd een voegwoord of een komma.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het voegwoord in deze zin?

Dit is theorie voor de tweede klas, maar elke brugklasser maakt al samengestelde zinnen.
A
voor
B
maar
C
maakt
D
al

Slide 14 - Quizvraag

Als je van deze twee enkelvoudige zinnen een samengestelde zin maakt, welk voegwoord ga je dan gebruiken?
Ik ga vanavond koken voor mijn moeder.
Zij is zo moe van het werken.
A
en
B
maar
C
omdat
D
want

Slide 15 - Quizvraag

In een samengestelde zin staat het voegwoord altijd in het midden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Jorick heeft deze vraag goed, maar Bram klikt per ongeluk op het verkeerde antwoord.
A
enkelvoudige zin: 1 pv
B
samengestelde zin, voegwoord 'maar'
C
samengestelde zin, 1 pv
D
enkelvoudige zin, voegwoord 'maar'

Slide 17 - Quizvraag

Welk voegwoord gebruik je om van de volgende zinnen een samengestelde zin te maken?
Ik vind geschiedenis niet leuk. Ik haal wel hoge cijfers.
A
want
B
daarom
C
maar
D
terwijl

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide