Opdracht over verwijswoorden
1. Zoek samen op wanneer een woord vrouwelijk, mannelijk en onzijdig is. Leg uit hoe het zit en schrijf op welke bronnen je hebt geraadpleegd. Gebruik minimaal twee bronnen.
2. Zoek op welke verwijswoorden je bij deze woorden gebruikt.
3. Maak zelf twee voorbeeldzinnen. Één met een vrouwelijk verwijswoord en één met een onzijdig verwijswoord. Schrijf onder de zinnen wat het antecedent is en welk verwijswoord je hebt gebruikt.
4. Deel je bevindingen in de Padlet (QR-code) op bord.
5. Klaar? Maak opdracht 1 t/m 4 H4 formuleren blz. 123/124.