11 tekst r. 1 tm 8

2Ga Argo tekst 11 r.1-8
Maak de vragen en vertaal de tekst per zin.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2Ga Argo tekst 11 r.1-8
Maak de vragen en vertaal de tekst per zin.

Slide 1 - Tekstslide

Zin 1: Ὁ Ἀγαμέμνων τοῖς τοῦ Κάλχαντος λόγοις
ἀγανακτεῖ καὶ λέγει·
Welke naamval is τοῖς λόγοις?
A
nominativus
B
genitivus
C
dativus
D
accusativus

Slide 2 - Quizvraag

Ὁ Ἀγαμέμνων τοῖς τοῦ Κάλχαντος λόγοις
ἀγανακτεῖ καὶ λέγει·
Verklaar de dativus τοῖς λόγοις:
A
het is meewerkend voorwerp: aan / voor
B
het staat na een voorzetsel
C
het staat na een werkwoord
D
het is een bijwoordelijke bepaling: met / door

Slide 3 - Quizvraag

Ὁ Ἀγαμέμνων τοῖς τοῦ Κάλχαντος λόγοις
ἀγανακτεῖ καὶ λέγει·
τοῦ Κάλχαντος: wie is Kalchas?
A
een ziener
B
een koning
C
een soldaat
D
een god

Slide 4 - Quizvraag

2-3 « Ὦ Ἕλληνες, ἀκούετέ μου.
In welke vorm staat Ὦ Ἕλληνες?
A
nominativus
B
vocativus
C
imperativus
D
praesens

Slide 5 - Quizvraag

2-3 « Ὦ Ἕλληνες, ἀκούετέ μου.
Hoe moet je ἀκούετέ vertalen?
A
jij luistert
B
jullie luisteren
C
jij moet luisteren
D
jullie moeten luisteren

Slide 6 - Quizvraag

2-3 « Ὦ Ἕλληνες, ἀκούετέ μου.
Verklaar de naamval van μου.
A
genitivus na werkwoord
B
accusativus als lijdend voorwerp
C
genitivus als bijvoeglijke bepaling
D
dativus als meewerkend vw

Slide 7 - Quizvraag

3-4 Τὴν μὲν Χρυσηίδα ἐν τῷ οἴκῳ μου ἔχειν
ἐθέλω.
Τὴν μὲν Χρυσηίδα: hoe heet dit meisje?
A
Chryseïda
B
Briseïs
C
Chryseïs
D
Bryseïda

Slide 8 - Quizvraag

Van welke god was de vader van Chryseïs priester?
A
Artemis
B
Apollo
C
Ares
D
Zeus

Slide 9 - Quizvraag

3-4 Τὴν μὲν Χρυσηίδα ἐν τῷ οἴκῳ μου ἔχειν
ἐθέλω.
Welke vorm is ἔχειν?
A
derde persoon enkelvoud
B
derde persoon meervoud
C
imperativus
D
infinitivus

Slide 10 - Quizvraag

3-4 Τὴν μὲν Χρυσηίδα ἐν τῷ οἴκῳ μου ἔχειν
ἐθέλω.
Vertaal de vorm ἐθέλω .
A
ik wil
B
wil!
C
hij wil
D
zij willen

Slide 11 - Quizvraag

4-5 Εἰ δὲ δεῖ τὴν κόρην λύειν καὶ πάλιν εἰς τὸν πατέρα πέμπειν, οὕτω πράττω·
Wat is de hoofdzin?
A
Εἰ δὲ δεῖ τὴν κόρην λύειν
B
Εἰ δὲ δεῖ τὴν κόρην λύειν καὶ πάλιν εἰς τὸν πατέρα πέμπειν
C
οὕτω πράττω·
D
πάλιν εἰς τὸν πατέρα πέμπειν,

Slide 12 - Quizvraag

4-5 Εἰ δὲ δεῖ τὴν κόρην λύειν καὶ πάλιν εἰς τὸν πατέρα πέμπειν, οὕτω πράττω·
Welke werkwoord(en) hoort/en bij δεῖ?
A
λύειν
B
λύειν en πέμπειν
C
πέμπειν
D
πέμπειν en πράττω

Slide 13 - Quizvraag

4-5 Welke twee dingen moet Agamemnon dus doen?

Slide 14 - Open vraag

5-6 σῴζειν γὰρ ὑμᾶς ἐθέλω.
Wie wordt/ worden bedoeld met ὑμᾶς?
A
Kalchas
B
de generaals
C
de Grieken
D
Chryseïs en haar vader

Slide 15 - Quizvraag

5-6 σῴζειν γὰρ ὑμᾶς ἐθέλω.
Waarvan wil Agamemnon zijn mannen redden?
A
Van de langdurige oorlog
B
Van de nare uitspraken van Kalchas
C
Van de agressieve Achilles
D
van de pest

Slide 16 - Quizvraag

6-7 Ἀλλ᾽ αὐτίκα ἄλλο τι δῶρόν
μοι παρέχετε·
Welke vorm is παρέχετε?
A
nominativus
B
imperativus
C
3e persoon ev
D
infinitief

Slide 17 - Quizvraag

6-7 Ἀλλ᾽ αὐτίκα ἄλλο τι δῶρόν μοι παρέχετε·
Waaraan denkt Agamemnon bij ἄλλο τι δῶρόν?
A
goud en zilver
B
wapens
C
een meisje
D
een eervolle onderscheiding

Slide 18 - Quizvraag

7-8 πρέπει γὰρ τῷ ἡγεμόνι τῶν Ἑλλήνων δῶρον λαμβάνειν.»
Verklaar de naamval τῷ ἡγεμόνι:
A
dativus als meewerkend vw aan/voor
B
dativus na werkwoord
C
dativus na voorzetsel
D
dativus als bijwoordelijke bepaling door/ met

Slide 19 - Quizvraag

7-8 πρέπει γὰρ τῷ ἡγεμόνι τῶν Ἑλλήνων δῶρον λαμβάνειν.»
Waarvan hangt de inf. λαμβάνειν af?
A
van δῶρον
B
van πρέπει
C
van τῷ ἡγεμόνι
D
nergens van

Slide 20 - Quizvraag

Deze vraag heb ik nog over tekst 11 r. 1 tm 8:

Slide 21 - Open vraag