Les 8.3.1 Rekenen aan verbrandingsreacties

8.3.1 Rekenen aan verbrandingsreacties
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

8.3.1 Rekenen aan verbrandingsreacties

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Herhaling
  • Nakijken: 5, 7 t/m 9 en 11a (vanaf blz 82) én 5, 6, 8, 9, 10 en 12 (vanaf blz 93)
  • Les 8.3 Rekenen aan verbrandingsreacties
  • Maken opgaven

Slide 2 - Tekstslide

Welke van de verbrandingsvoorwaarden wordt hier weggenomen?
A
Brandstof
B
Zuurstof
C
(ontbrandings) temperatuur

Slide 3 - Quizvraag

Welke van de verbrandingsvoorwaarden wordt hier weggenomen?
A
Brandstof
B
Zuurstof
C
(ontbrandings) temperatuur

Slide 4 - Quizvraag

Welke van de verbrandingsvoorwaarden wordt hier weggenomen?
A
Brandstof
B
Zuurstof
C
(ontbrandings) temperatuur

Slide 5 - Quizvraag

Welke van de verbrandingsvoorwaarden wordt hier weggenomen?
A
Brandstof
B
Zuurstof
C
(ontbrandings) temperatuur

Slide 6 - Quizvraag

Welke van de verbrandingsvoorwaarden wordt hier weggenomen?
A
Brandstof
B
Zuurstof
C
(ontbrandings) temperatuur

Slide 7 - Quizvraag

Welke van de verbrandingsvoorwaarden wordt hier weggenomen?
A
Brandstof
B
Zuurstof
C
(ontbrandings) temperatuur

Slide 8 - Quizvraag

Welke van de verbrandingsvoorwaarden wordt hier weggenomen?
A
Brandstof
B
Zuurstof
C
(ontbrandings) temperatuur

Slide 9 - Quizvraag

5
  • a) brandstof
  • b) ontbrandingstemperatuur
  • c) ontbrandingstemperatuur
  • d) zuurstof
  • e) brandstof
  • f) ontbrandingstemperatuur

Slide 10 - Tekstslide

7
  • a) Ontleding, want er is één beginstof en meerder reactieproducten. 
  • b) Bij het ontleden van de vaste stof ontstaan gassen. Deze vorming van gassen gaat heel snel. De gassen zetten uit, en dat noem je een explosie.
  • c) ammonium(-ion): NH4+ en nitraat(-ion): NO3-
  • d) A

Slide 11 - Tekstslide

8
  • a) C
  • b) C
  • c) C
  • d) 3 Fe(s) + 2 O2(g) --> Fe3O4(s)
  • e) bijvoorbeeld: geleiding van warmte en elektriciteit, brandbaarheid,
  • dichtheid

Slide 12 - Tekstslide

9
  • a) Als er brand ontstaat, kunnen de flessen lek raken. Als de brandstof en zuurstof vervolgens mengen, ontstaat er explosiegevaar.
  • b) ontbrandingstemperatuur
  • brandstof
  • brandstof
  • ontbrandingstemperatuur
  • ontbrandingstemperatuur

Slide 13 - Tekstslide

11a
  • a) Fosfor ontbrandt al bij kamertemperatuur. De ontbrandingstemperatuur is ongeveer 20 °C

Slide 14 - Tekstslide

5
  • a) D
  • b) F
  • c) C
  • d) C
  • e) A

Slide 15 - Tekstslide

6
  • a) De frituurpan blijft verhitten tot boven de ontbrandingstemperatuurvan het frituurvet. Frituurvet is de brandstof en de zuurstof is in delucht aanwezig.
  • b) C

Slide 16 - Tekstslide

6
  • c) Het vloeibare water zakt naar de bodem; olie drijft op water. Het water bereikt het kookpunt (100 °C) en zal direct verdampen. De uitzettende stoom laat het brandende vet uit de pan spatten en zorgt voor een steekvlam.
  • d) De temperatuur van het vet is nog steeds boven de ontbrandingstemperatuur. Zodra de deksel eraf gaat, komt er weer zuurstof bij de brandstof. Het gevolg is dat de brand weer begint.

Slide 17 - Tekstslide

8
  • a) C
  • b) D

Slide 18 - Tekstslide

9
  • a) Als er een bosbrand uitbreekt, kan een brandgang de brand doen stoppen. Zo wordt ervoor gezorgd dat de brand zich niet verder verspreidt.
  • b) brandstof

Slide 19 - Tekstslide

10
  • a) Zo kan er geen explosief gasmengsel ontstaan, en ziet de brandweer duidelijk waar het probleem zich bevindt.
  • b) er kan dan een explosief gasmengsel ontstaan
  • c) De beheerder van de gasleiding sluit de leiding af. Daarmee wordt de brandstof weggenomen
  • d) Het water wordt gebruikt als koelwater. Hierdoor kunnen stoffen in de omgeving niet ontbranden.

Slide 20 - Tekstslide

12
  • a) brandstof, zuurstof en ontbrandingstemperatuur
  • b) B

Slide 21 - Tekstslide

8.3 Rekenen aan verbrandingsreacties

  • Je kunt de massaverhouding bij een chemische reactie bepalen op basis van de moleculaire massa's van de betrokken stoffen. 
  • Je kunt bepalen hoe groot de overmaat bij een chemische reactie is. 

Slide 22 - Tekstslide

massaverhouding in een reactie

  • 2 H2 (g) + O2 (g) --> 2 H2O (g)
  • 2 moleculen waterstof reageert met 1 molecuul zuurstof:
  • De reactievergelijking geeft de verhouding van het aantal deeltjes.

Slide 23 - Tekstslide

Stappenplan om de massaverhouding te bepalen
  • Stap 1: noteer de reactievergelijking 
  • Stap 2: schrijf je gegeven (wat weet je al) en je gevraagd (wat moet je berekenen) op. 
  • Stap 3: bepaal de molecuulmassa's (van gegeven en gevraagd), neem hierin ook de coëfficiënt mee!
  • Stap 4: Maak verhoudingstabel
  • Stap 5: Reken de som uit! (en schrijf de som ook op!)

Slide 24 - Tekstslide

  • Stap 1: noteer de reactievergelijking 
  • Stap 2: schrijf je gegeven (wat weet je al) en je gevraagd (wat moet je berekenen) op. 
  • Stap 3: bepaal de molecuulmassa's (van gegeven en gevraagd), neem hierin ook de coëfficiënt mee!
  • Stap 4: Maak verhoudingstabel
  • Stap 5: Reken de som uit! (en schrijf de som ook op!)
Hoeveel zuurstof is nodig om 5 g waterstof te verbanden?
2 H2 (g) + O2 (g) --> 2 H2O (g)
 
 

Slide 25 - Tekstslide

Bereken nu de (molecuul)massa’s van de volgende reactie.
Als je stroom door gesmolten aluminiumoxide leidt, krijg je vloeibaar aluminium en zuurstof.

Slide 26 - Tekstslide

  • Uit 204 g aluminiumoxide kun je 108 gram aluminium en 96 gram zuurstof maken. Deze verhouding is vast en noem je massaverhouding.
  • Wet van behoud van massa: de totale massa van alle stoffen voor de reactie is gelijk aan de totale massa van alle stoffen na de reactie. ( = Wet van Lavoisier)

Slide 27 - Tekstslide

(vervolg) Bereken hoeveel kg aluminium uit 30,0 kg aluminiumoxide gewonnen kan worden. 

Slide 28 - Tekstslide

Maken: 5 en 8 ab

Slide 29 - Tekstslide

5a
  • 2Mg = 2 × 24,3 = 48,6 
  • O21 × 32,0 = 32,0 
  • 2 MgO =2 × 24,3 +1 × 32,0 =  80,6


 

Slide 30 - Tekstslide

5b
  • 2Mg = 2 × 24,3 = 48,6 
  • O21 × 32,0 = 32,0 
  • 2 MgO =2 × 24,3 +1 × 32,0 =  80,6

De massaverhouding is 48,6 : 32,0. Je hebt dus 32,0 g zuurstof nodig.


 

Slide 31 - Tekstslide

5c

Slide 32 - Tekstslide

5c




? = 32 : 48,6 x 35 = 23 g zuurstof

Slide 33 - Tekstslide

8a

Slide 34 - Tekstslide

8a




? = 485,4 : 111,6 x 10 = 44g waterstofbromide

Slide 35 - Tekstslide

8b

Slide 36 - Tekstslide

8b




? = 591 : 485,4 x 36 = 43,83 g ijzer(III)bromide

Slide 37 - Tekstslide