§3.3 Woorden

§3.3 Woorden
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

§3.3 Woorden

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Herhaling vorige lessen
  • Leerstof voor deze keer
  • Huiswerk


Slide 2 - Tekstslide

Synoniemen of niet?

huis en woning
A
synoniemen
B
geen synoniemen

Slide 3 - Quizvraag

De synoniem van 'absent' =
A
aanwezig
B
afwezig

Slide 4 - Quizvraag

De synoniem van 'exact' =
A
snel
B
precies

Slide 5 - Quizvraag

synoniem van 'gebrek' =
A
vorming
B
tekort

Slide 6 - Quizvraag

Synoniemen
  •  Synoniemen zijn woorden die hetzelfde betekenen
  • Je gebruikt synoniemen om te variëren in je woordkeus
  • Met synoniemen kun je de betekenis van woorden die je niet kent achterhalen

Slide 7 - Tekstslide

Antoniemen
  • Antoniemen zijn woorden met een tegenovergestelde betekenis
  • Met antoniemen kun je de betekenis van woorden die je niet kent achterhalen
  • Let op signaalwoorden die een tegenstelling aankondigen
maar, daarentegen, juist, in tegenstelling tot
  • Je herkent antoniemen soms aan voor- en achtervoegsels

Slide 8 - Tekstslide

Wat zijn signaalwoorden ook alweer?

Slide 9 - Open vraag

'Maar' is een signaalwoord. Bij welk verband hoort dit signaalwoord?
A
tegenstelling
B
voorbeeld
C
reden
D
opsomming

Slide 10 - Quizvraag

kwaad - boos
A
synoniem
B
antoniem

Slide 11 - Quizvraag

Het antoniem van 'vaak' is:
A
nooit
B
meestal
C
frequent
D
dikwijls

Slide 12 - Quizvraag

sanctie - straf
A
synoniem
B
antoniem

Slide 13 - Quizvraag

het antoniem van aanmoedigen is:
A
stimuleren
B
ontmoedigen
C
demotiveren
D
bevorderen

Slide 14 - Quizvraag

snel - traag
A
synoniem
B
antoniem

Slide 15 - Quizvraag

Huiswerk
  • Lees de leerstof op pagina 108 en 109 (§3.3 woorden)
  • Maak opdracht: 10, 11, 12, 13, 14 en 15

Slide 16 - Tekstslide