Woorden 3.3 Les 1 herhaling

§3.3 Woorden
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

§3.3 Woorden

Slide 1 - Tekstslide

Synoniemen of niet?

huis en woning
A
synoniemen
B
geen synoniemen

Slide 2 - Quizvraag

De synoniem van 'absent' =
A
aanwezig
B
afwezig

Slide 3 - Quizvraag

De synoniem van 'exact' =
A
snel
B
precies

Slide 4 - Quizvraag

synoniem van 'gebrek' =
A
vorming
B
tekort

Slide 5 - Quizvraag

Synoniemen
  •  Synoniemen zijn woorden die hetzelfde betekenen
  • Je gebruikt synoniemen om te variëren in je woordkeus
  • Met synoniemen kun je de betekenis van woorden die je niet kent achterhalen

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een synoniem van:

begrijpen
A
aarzelen
B
gemakkelijk
C
snappen
D
taak

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een synoniem van:

blessure
A
taak
B
gemakkelijk
C
verwonding
D
aarzelen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een synoniem van:

eenvoudig
A
taak
B
gemakkelijk
C
tamelijk
D
aarzelen

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een synoniem voor bonje?
A
bonte kleuren
B
vijf euro
C
ruzie
D
een kleine bon

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een synoniem voor oprecht?
A
goed
B
niet scheef
C
iemand die rechten studeert
D
eerlijk

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een synoniem voor gunstig?
A
voordelig
B
iets voor iemand anders doen
C
aardig
D
boos

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een synoniem voor lokale?
A
nationaal
B
klaslokaal
C
plaatselijke
D
mondiaal

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een synoniem voor fysiek?
A
mentaal
B
geestelijk
C
gezondheid
D
lichamelijk

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een synoniem voor recent?
A
lang geleden
B
onlangs
C
wekelijks
D
maandelijks

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een synoniem voor bejegenen?
A
bevechten
B
verslaan
C
helpen
D
behandelen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een synoniem voor analyseren?
A
behandelen
B
experimenteren
C
becommentarieren
D
onderzoeken

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een synoniem voor sympathiek?
A
gezellig
B
intelligent
C
onaardig
D
aardig

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een synoniem voor insteek?
A
snee
B
benadering
C
steek
D
bepaling

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een synoniem van:

twijfelen
A
taak
B
nuttigen
C
peinzen
D
aarzelen

Slide 20 - Quizvraag

bajes
expositie
kijken
groot
bedrieger
gevangenis
tentoonstelling
zien
enorm
leugenaar

Slide 21 - Sleepvraag

Wat is het synoniem van kwaad in de zin:
Tim kan erg kwaad worden, maar meestal blijft hij niet lang boos.
_______

Slide 22 - Open vraag

Wat is het synoniem van noteren in de zin:
Bij die opdracht moet je de uitkomst noteren en ook de berekening opschrijven.
    ________

Slide 23 - Open vraag

Wat is het synoniem van entree in de zin:
De entree is aan de voorkant, maar aan de achterkant is ook een ingang.
_______

Slide 24 - Open vraag

Wat is het synoniem van amper in de zin:
We hebben amper geluisterd, maar je kon Sjors dan ook nauwelijks verstaan.
_______

Slide 25 - Open vraag

Wat is een synoniem voor roddelen?
A
praten
B
kwaadspreken
C
zingen
D
vrouwen die praten

Slide 26 - Quizvraag

Wat zijn signaalwoorden ook alweer?

Slide 27 - Open vraag

Tijd
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.

Slide 28 - Tekstslide

Tegenstelling
Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)

Slide 29 - Tekstslide

Samenvatting / conclusie
Samengevat, kortom, dus, al met al, vandaar dat

Slide 30 - Tekstslide

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Slide 31 - Tekstslide

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband toelichting?
A
ten eerste
B
denk hierbij aan
C
al met al
D
om te beginnen

Slide 32 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort NIET bij het tekstverband vergelijking?
A
zoals
B
zowel...als
C
evenals
D
net als

Slide 33 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband redengevend?
A
immers
B
dus
C
mits
D
waarmee

Slide 34 - Quizvraag

'Maar' is een signaalwoord. Bij welk verband hoort dit signaalwoord?
A
tegenstelling
B
voorbeeld
C
reden
D
opsomming

Slide 35 - Quizvraag

Huiswerk
  • Lees de leerstof op pagina 106, 107, 108 en 109 (§3.3 woorden)
  • opdracht: zie it's learning

Slide 36 - Tekstslide