Wat neem je mee naar de toets:Pen, potlood, rekenmachine, geodriehoek en gum
Wat moet je kennen:
* Je kunt de regelmaat in een tabel benoemen en gebruiken (8.1)
* Je kunt een tabel invullen bij een situatie met regelmaat (8.2)
* Je kunt een grafiek tekenen bij een tabel met regelmaat (8.2)
* Je kunt rekenen met woordformules (8.3)
* Je kunt in een woordformule het begingetal en het stijggetal of daalgetal benoemen (8.4)
* Je kunt bij een woordformule een tabel invullen en de grafiek tekenen (8.4)
* Je kunt rekenen met formules waar letters in voorkomen (8.5)
* Je kunt een formule aanpassen als de situatie verandert (8.6)