5BECO H34 Liquiditeitsgetallen, cashflow en solvabiliteitsgetallen

H34  Liquiditeitsgetallen, cashflow en solvabiliteitsgetallen 
34.1 Current ratio
34.2 Quick ratio
34.3 Cashflow 
34.4 Solvabiliteitsratio
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H34  Liquiditeitsgetallen, cashflow en solvabiliteitsgetallen 
34.1 Current ratio
34.2 Quick ratio
34.3 Cashflow 
34.4 Solvabiliteitsratio

Slide 1 - Tekstslide

34.1+2 Current en Quick ratio
Leerdoelen:
  • Je kunt de current en de quick ratio berekenen en beoordelen

Slide 2 - Tekstslide

Liquiditeit 
  • Geeft de mate aan waarin een onderneming op korte termijn aan haar financiële verplichtingen kan voldoen
  • Mate is afhankelijk van verhouding tussen vlottende activa + liquiditeiten en kort vreemd vermogen 

Crediteuren of belastingschuld

Slide 3 - Tekstslide

Ontstaan van liquiditeitsproblemen 
  • Slechte bedrijfsresultaten
  • Te hoge investeringen
  • Niet of langzaam betalende debiteuren
  • Te hoge aflossingsverplichtingen
  • Te grote voorraden

Slide 4 - Tekstslide

Hoe liquiditeit beoordelen?
Twee kengetallen:
- Current ratio
- Quick ratio


Slide 5 - Tekstslide

Current ratio

De current ratio hoort groter te zijn dan 2.

Als de uitkomst 1,95 is, dan is de liquiditeit niet ineens slecht, maar we spreken dan van een liquiditeit die nog niet aan de norm voldoet; ook de samenstelling van vlottende activa en liquide middelen, speelt een belangrijke rol.

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld balans
Is de onderneming voldoende liquide? 

Slide 7 - Tekstslide

Current ratio? (2 dec)

Slide 8 - Open vraag

Voorbeeld balans

  • uitkomst 1, of groter is liquide norm 2,0... maar afhankelijk type onderneming
  • vergelijking tussen periodes vooral relevant

Slide 9 - Tekstslide

Current ratio

Bij de beoordeling van de kengetallen kijken we niet alleen naar de uitkomst van de formule, maar ook naar

- de ontwikkeling van de ratio, dat wil zeggen het vergelijken van de ratio van hetzelfde bedrijf in andere jaren
- de vergelijking met andere bedrijven in dezelfde branche

Slide 10 - Tekstslide

Bekijk opgave 34.3
Wat is de current ratio van 2020? (2 dec)?

Slide 11 - Open vraag

Bekijk opgave 34.3
Wat is de current ratio van 2019?

Slide 12 - Open vraag

Bekijk opgave 34.3
De CR was 2,5 en is nu 2,22. Geef een oordeel over de liquiditeit.

Slide 13 - Open vraag

Wat was de formule voor de current ratio?

Slide 14 - Open vraag

Nadelen Current ratio
- de voorraden zijn soms niet zo snel om te zetten in geld. 
-  ondernemingen kunnen hun voorraden op verschillende manieren waarderen en daarmee is het moeilijker om deze ratio te vergelijken.

Daarom bestaat er ook een ander kengetal om de liquiditeit te beoordelen: de quick ratio

Slide 15 - Tekstslide

Quick ratio

De quick ratio hoort groter te zijn dan 1. 

Slide 16 - Tekstslide

Quick ratio?
indien de voorraad 20 is.

Slide 17 - Open vraag

Bekijk opgaven 34.5.
A. Hoeveel werd er totaal geinvesteerd op vaste activa?

Slide 18 - Open vraag

34.5 Krekels BV 
Vaste activa 2020: €  800.000,-
afschrijving 2020:  €  200.000,-
waarde na afschr.:  €  600.000,- (dit had de waarde in 2021 moeten zijn)
Werkelijke waarde 2021:  € 900.000,- Dus moet er voor € 300.000,- zijn geïnvesteerd.


Slide 19 - Tekstslide

Bekijk opgaven 34.5.
B. Er wordt dus 300.000 geinvesteerd. Hoeveel wordt er geinvesteerd in de vrachtwagen?

Slide 20 - Open vraag

Bekijk opgaven 34.5.
C. Wat is je oordeel over de liquiditeit obv current ratio (geef het ratio). (onderhandse lening is lvv)

Slide 21 - Open vraag

Bekijk opgaven 34.5.
D. Wat is je oordeel over de liquiditeit obv quick ratio (geef het ratio). (onderhandse lening is lvv)

Slide 22 - Open vraag

IJzeren voorraad en debiteurenkern
IJzeren voorraad: minimale omvang van de voorraad waarover de onderneming altijd moet kunnen beschikken.  

Debiteurenkern: bedrag wat minimaal altijd onder debiteuren uit zal staan

Worden indien bekend in mindering gebracht op vlottende activa bij berekening current- en quick ratio


Slide 23 - Tekstslide

Belangrijk om te onthouden...
De beoordeling van de liquiditeit heeft een aantal beperkingen:
  1. Een balans is een momentopname
  2. Uit een balans kunnen we niet opmaken op welk tijdstip de betalingen en ontvangsten moeten plaatsvinden
  3. In een balans staat niet hoeveel geld we nog bij de bank kunnen lenen


Slide 24 - Tekstslide

Wat gebeurt er met de liquiditeit als....
er een grote inkoop wordt gedaan op rekening?

A
Verbeterd
B
Verslechterd
C
Blijft gelijk

Slide 25 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de liquiditeit als....
er een grote investering wordt gedaan in een vaste activa

A
Verbeterd
B
Verslechterd
C
Blijft gelijk

Slide 26 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de liquiditeit als....
er een debiteur zijn schuld inlost

A
Verbeterd
B
Verslechterd
C
Blijft gelijk

Slide 27 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de liquiditeit als....
er een verkoop plaatsvindt

A
Verbeterd
B
Verslechterd
C
Blijft gelijk

Slide 28 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de liquiditeit als....
er intern wordt besloten om de ijzeren voorraad te laten toenemen

A
Verbeterd
B
Verslechterd
C
Blijft gelijk

Slide 29 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de liquiditeit als....
er de debiteurenkern naar beneden wordt bijgesteld

A
Verbeterd
B
Verslechterd
C
Blijft gelijk

Slide 30 - Quizvraag

34.1+2 Current en Quick ratio
Leerdoelen:
  • Je kunt de current en de quick ratio berekenen en beoordelen

Maken: opgaven 34.1 t/m 34.7

Slide 31 - Tekstslide

34.3 Cashflow
Leerdoelen:
  • Je kunt de cashflow van een onderneming per aandeel berekenen

Slide 32 - Tekstslide

Cashflow 
Cashflow = Resultaat Na Belasting (NB) + Afschrijvingen
of
Cashflow = Ingaande geldstroom - uitgaande geldstroom




Slide 33 - Tekstslide

Cashflow 
Grondstof                             € 10
Lonen                                      € 14
Afschrijvingskosten         € 6 +
Kostprijs                                                      € 30
Winst  voor belasting                             € 16 +
Verkoopprijs                                              € 46

Vennootschapsbelasting is 25%


Cash flow = € 16 - € 4 (VPB) + € 6 = € 18

Slide 34 - Tekstslide

Wat is de cashflow per aandelen indien er 107.000 aandelen zijn geplaatst?

Slide 35 - Open vraag

Cashflow zegt iets over...
-   liquiditeit (meer cash --> verbetering liquiditeit)
-   winstgevendheid dividendpercentage is beperkter dan CF (winst) --> ivm afschrijvingen

Slide 36 - Tekstslide

34.3 Cashflow
 Leerdoelen:
  • Je kunt de cashflow van een onderneming per aandeel berekenen

Maken 34.8, 34.9 (eerst 34.1 t/m 34.7 indien nog niet klaar)

Slide 37 - Tekstslide

34.4 Solvabiliteitskengetallen
 Leerdoelen:
  • Je kunt berekenen en beoordelen of een onderneming al dan niet al haar schulden kan betalen

Maken opgave 34.10 t/m 34.13

Slide 38 - Tekstslide

Solvabiliteit
De mate waarin een onderneming op lange termijn aan haar financiële verplichtingen kan voldoen (van belang i.v.m. going concern gedachte)







100% = norm. Hoe hoger, hoe beter
Hoe hoger de uitkomst, hoe slechter
(uitkomst van 60% wil zeggen dat 60% van het vermogen uit VV bestaat)

Slide 39 - Tekstslide

Bereken de solvabiliteit met de formule EV/VV x 100 %. Noteer het antwoord. (1 dec)

Slide 40 - Open vraag

Bereken het debt ratio. Noteer het antwoord. (1 dec)

Slide 41 - Open vraag

Heeft het bedrijf met een solvabiliteit 194,7 en een debt ratio 33,9 een goede solvabiliteit?
A
Ja
B
Nee

Slide 42 - Quizvraag

Solvabiliteit bij liquidatie
Een bijzondere situatie is het als we gaan kijken naar de solvabiliteit bij liquidatie (= opheffen).

Een bedrijf is dan solvabel als de liquidatiewaarde van de activa groter is dan het vreemd vermogen.

We stellen dan een liquidatiebalans op; de waarde van de activa zal in zo’n situatie vaak lager zijn.
Het solvabiliteitspercentage (EV/VV) zal dan ongeveer 50% moeten zijn.

Slide 43 - Tekstslide

34.4 Solvabiliteitskengetallen
 Leerdoelen:
  • Je kunt berekenen en beoordelen of een onderneming al dan niet al haar schulden kan betalen

Hw: maken opgave 33.10 t/m 33.12

Slide 44 - Tekstslide