Grammatica les 5

WELKOM
Vandaag:
1) Proefwerk - wat te verwachten?
2) Herhaling
3) Lijdend voorwerp 
4) Meewerkend voorwerp
5) Bijwoordelijke bepaling 

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

WELKOM
Vandaag:
1) Proefwerk - wat te verwachten?
2) Herhaling
3) Lijdend voorwerp 
4) Meewerkend voorwerp
5) Bijwoordelijke bepaling 

Slide 1 - Tekstslide

Wat kan ik verwachten van de toets: Grammatica & formuleren? Onderdeel grammatica:
* Stellingen theorie waar/ niet waar
Bijv. "Het meewerkend voorwerp moet een mens of dier zijn, geen ding" = dit waar of niet waar 
* Zinsdelen benoemen: 
"Alle leerlingen hebben gisteren een boek gekozen" : wat voor zinsdeel is een boek? 
* Zinnen volledig ontleden t/m de bijwoordelijke bepaling 
* Samengestelde zinnen herkennen & Pv's herkennen in enkelv. en samengestelde zinnen
* Maak een zin met de volgende zinsdelen ( volgorde niet veranderen): 
Bijv. BWB / PV / OW / LV / MW 
* Woordsoorten benoemen (zoals de oefening in de les vorige week)
* Maak een zin met de volgende woordsoorten ( zoals de oefening in de les vorige week)


Slide 2 - Tekstslide

De kracht van herhaling 
Wat weten we nog van vorige week? 
 lidwoord/ werkwoord / zelfstandig naamwoord / bijvoeglijk naamwoord / voorzetsel / voegwoord / persoonlijk voornaamwoord / bezittelijk voornaamwoord / aanwijzend voornaamwoord / vragend voornaamwoord /
 

Wie heeft die enorme witte kast over de drempel getild?
Heeft Gert dat gedaan? Dat had ik niet van hem verwacht want zijn rug is zwak. (niet = een bijwoord)



timer
3:00

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica 
1. Lidwoord
2. Werkwoord
3. Zelfstandig naamwoord
4. Bijvoeglijk naamwoord
5. Voorzetsel
6. Voornaamwoorden 
7. Voegwoord
8. Bijwoord
9. Telwoord
10. Tusssenwerpsel 

1. Persoonsvorm (tijdproef)
2. Onderwerp (wie/wat + pv)
3. Werkwoordelijk gezegde
4. Lijdend voorwerp
5. Meewerkend voorwerp
6. Bijwoordelijke bepaling


Woordsoorten benoemen 
oftewel Taalkundig ontleden 
Zinsontleding 
oftewel Redekundig ontleden 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp:
  • is een zinsdeel. 
  • 'overkomt iemand' of 'ondergaat ' iets. ( is dus zelf niet actief!!!) 
  • vind je door te vragen: WIE/ WAT + WW GEZEGDE + ONDERWERP

Let op:
  • niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
  • een lijdend voorwerp begint meestal niet met een voorzetsel!

Slide 6 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp is altijd
A
actief (doet iets)
B
niet actief (doet niets)

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Klas 3GT leert het lijdend voorwerp vinden.
A
Klas 3GT
B
leert
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Ik kan nu het lijdend voorwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
uit een zin

Slide 9 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Het lijdend voorwerp is het antwoord op de vraag:

A
Wie/wat + wg?
B
Wie/wat + pv?
C
Wie/wat + onderwerp?
D
Wie /wat + wg + onderwerp?

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
.
Het lijdend voorwerp
De handbaltrainer
zet
het wedstrijdschema
op Facebook.

Slide 11 - Sleepvraag

Valentie 
Valentie gaat over hoeveel deelnemers er nodig zijn voor een werkwoord om een zin te maken. Kijk eens naar onderstaande zinnen.  Wat valt je op? 

Hij slaapt.
De jongen eet een appel.
De leraar geeft de leerling een boek.

Niet alle werkwoorden hebben dus een lijdend voorwerp nodig! 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Meewerkend voorwerp MV
Het meewerkend voorwerp
  •  is vaak de ‘ontvanger'.
  •  is een zinsdeel.
  • is vaak een mens of levend wezen. 
  • vind je door te vragen: aan wie/ voor wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)?

Bijv. De leraar geeft de leerling een boek.

Let op:
niet elke zin heeft een meewerkend voorwerp! 



Slide 14 - Tekstslide

Hij geeft de voetbal aan Hassan.
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 15 - Open vraag


Maak de zin af met een meewerkend voorwerp.
(aan wie of voor wie  deel)

Slide 16 - Open vraag


Staat er een meewerkend voorwerp in deze zin?
(aan wie of voor wie  deel)
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag


Wat is het meewerkend voorwerp?
Aan Eva hebben wij een poppenhuis cadeau gegeven.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
Mijn moeder geeft de leraar een hand.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Tim koopt een lolly voor zijn klas.
A
zijn klas
B
voor zijn klas
C
Tim
D
een lolly

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

Bijwoordelijke bepaling 
De bijwoordelijke bepaling in een zin zijn de overgebleven woorden die antwoord geven op de vragen: waar, wanneer, waarmee, waarheen, waarvandaan, wat, hoe, met wie/wat, waarom en hoelang.

Slide 22 - Tekstslide

Scores verbeteren
Cursus 5 Grammatica

§ 2 ZD Herhaling leerjaar 2 th
Opdracht 1 t/m 5
Maak deze opnieuw en kijk of je het nu foutloos kunt!! 



Slide 23 - Tekstslide