Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Het voorzetsel en bijwoord
Het voorzetsel
-
Wat is een voorzetsel?
-
Hoe vind je een voorzetsel
?
1 / 28
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
In deze les zitten
28 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
1 video
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Het voorzetsel
-
Wat is een voorzetsel?
-
Hoe vind je een voorzetsel
?
Slide 1 - Tekstslide
Voorzetsel
Voorzetsels zijn kast- en feestwoorden.
Slide 2 - Tekstslide
Voorzetsel
Een woord is een voorzetsel als je het kunt plaatsen
voor
:
de kooi
de kast
het feest
Slide 3 - Tekstslide
kastwoorden
:
je kunt het voorzetsel voor 'de kast' zetten
Op, naast, onder, in, tussen, voor
feestwoorden
:
je kunt ze voor 'het feest' zetten
Tijdens, sinds, tot, vanwege
Slide 4 - Tekstslide
Wat is het voorzetsel in de zin?
'Hij liep hard tegen de tafelpunt aan.'
A
hard
B
tafelpunt
C
er staat geen voorzetsel in de zin
D
tegen
Slide 5 - Quizvraag
Welke van deze woorden is geen voorzetsel?
A
Huis
B
Tussen
C
Na
D
Tijdens
Slide 6 - Quizvraag
Wat is het voorzetsel in deze zin:
“Tijdens de wedstrijd was iedereen stil.”
A
Tijdens
B
De
C
Wedstrijd
D
Was
Slide 7 - Quizvraag
Sleep de woorden die een voorzetsel zijn naar de box.
Vanmorgen
over
ik
achter
door
blauw
de
onder
sowieso
hoog
in
uit
sporten
jaar
van
naast
een
bij
Slide 8 - Sleepvraag
Vaste voorzetsels
Veel werkwoorden hebben een
vast voorzetsel
. Bijvoorbeeld:
Slagen
voor
een examen, bijdragen
aan
het resultaat.
Er zijn ook uitdrukkingen met een
vast voorzetsel
. Bijvoorbeeld:
ergens spijt
van
hebben, akkoord gaan
met
het voorstel.
De vaste voorzetsels kun je vinden in een woordenboek. Kijk dan bij het werkwoord of bij het belangrijkste woord in de uitdrukking.
Slide 9 - Tekstslide
Welk voorzetsel hoort bij omgaan?
A
bij
B
met
C
naar
D
uit
Slide 10 - Quizvraag
Welk voorzetsel hoort bij 'kiezen'?
A
uit
B
naar
C
met
D
bij
Slide 11 - Quizvraag
Sleep het juiste voorzetsel naar de open plaats.
Ben kan heel erg opzien sollicitatiegespekken.
__________
tegen
met
voor
aan
onder
boven
naar
Slide 12 - Sleepvraag
Welk voorzetsel hoort bij:
'zorgen'
Slide 13 - Open vraag
Welk voorzetsel hoort bij:
'twijfelen'
Slide 14 - Open vraag
Vast voorzetsel
De betekenis van het werkwoord verandert soms als er zo'n vast voorzetsel bij staat, of als je het voorzetsel verandert.
Bijvoorbeeld:
LACHEN NAAR
betekent iets heel anders dan
LACHEN OM
Slide 15 - Tekstslide
0
Slide 16 - Video
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Slide 17 - Open vraag
Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord iets zegt over een zelfstandig naamwoord.
Het kleurrijke huisje staat aan de rand van de grote berg.
Slide 18 - Tekstslide
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Het meisje met de rode lokken is heel aardig.
Slide 19 - Open vraag
Bijwoord
Hoe noem je nu het woord dat iets over een bijvoeglijk naamwoord zegt? Dit noem je een bijwoord (bijw).
Bijwoorden kunnen ook iets zeggen over werkwoorden en andere bijwoorden.
Slide 20 - Tekstslide
Het bijwoord
Het
bijvoeglijk naamwoord
zegt iets over een zelfst. nw.
Het
bijwoord
zegt iets over:
- een bijvoeglijk naamwoord
- een werkwoord
- een ander bijwoord
Slide 21 - Tekstslide
Voorbeelden van bijwoorden
Dat is een
bijzonder
mooi liedje.
Ezra rijdt
verkeerd
.
Ze schaatst
erg snel
.
Bekende bijwoorden zijn: nu, straks, niet, beslist, bijna, graag, nooit, daar, hiernaast en ergens.
Hier ben ik
nooit
geweest.
Slide 22 - Tekstslide
Bijwoorden lijken veel op bijwoordelijke bepalingen
Bekende bijwoorden zijn: nu, straks, niet, beslist, bijna, graag, nooit, daar, hiernaast en ergens.
Hier ben ik
nooit
geweest.
Vandaag
ga ik naar de wedstrijd.
Slide 23 - Tekstslide
Wat is het bijwoord?
Jan kan hard fietsen.
A
Jan
B
kan
C
hard
D
fietsen
Slide 24 - Quizvraag
Wat is het bijwoord?
Vanavond gaan we op kunstgras trainen.
A
Vanavond
B
gaan
C
kunstgras
D
trainen
Slide 25 - Quizvraag
Wat is het bijwoord?
Dit is een bijzonder moeilijke opdracht.
A
dit
B
bijzonder
C
moeilijke
D
opdracht
Slide 26 - Quizvraag
Wat is het bijwoord?
Jan kan heel hard fietsen.
A
hard
B
heel, hard
C
heel
D
fietsen
Slide 27 - Quizvraag
Engelse bijwoorden
In het Engels schrijf je bijwoorden vaak met het
achtervoegsel -ly
He sings a beautiful song = bijv.nw
He sings beautifully= bw
Slide 28 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
H6 Grammatica woordsoorten, bijwoorden en voortzetsels
Mei 2021
- Les met
31 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
LJ1 - H6 Grammatica woordsoorten vz + bw
Juni 2020
- Les met
23 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Het voorzetsel + bijwoord klas AH1
April 2020
- Les met
22 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
2.2 B Voorzetsel & bijwoord
November 2021
- Les met
11 slides
Middelbare school
Grammatica - Herhaling voorzetsel + bijwoord + herhaling 4.1
Februari 2021
- Les met
22 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Herhaling woordsoorten
November 2022
- Les met
41 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
Voorzetsel en herhalen ontleden woordsoorten
Augustus 2023
- Les met
48 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
2VE Adjectives + Adverbs
Juni 2022
- Les met
19 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t, havo, vwo
Leerjaar 2