Bijvoeglijke naamwoorden

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het eind van de les begrijp je dat het lidwoord de schrijfwijze van een bijvoeglijk naamwoord bepaalt en pas je deze kennis toe.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Alle andere woorden
Als je niet zeker bent, zoek de woorden dan op.
Dit kan bijvoorbeeld op: 
https://woordenlijst.org/#/

Slide 4 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord.
Bijvoorbeeld:
Het boek is klein
Het kleine boek
Een klein boek

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg

Slide 6 - Tekstslide

Uitleg
Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

- het gouden horloge
- een papieren tas
de zijden bloemen
- de houten tafel


Slide 7 - Tekstslide

Uitleg
Het bijvoeglijk naamwoord van een werkwoord
 (verven --> geverfd) - het geverfde huis
(koken--> gekookt) - de gekookte groenten
(bakken--> gebakken) - het gebakken brood


Slide 8 - Tekstslide

Benoem het product en beschrijf
voorbeeld: 
De komkommer
De groene komkommer
Een groene komkommer
De lange groene komkommer




Slide 9 - Tekstslide

Benoem het product en beschrijf
voorbeeld:
Het achterlicht
Het rode  achterlicht
Een  rood achterlicht

Slide 10 - Tekstslide

De stoel is zwart
De .......... stoel
A
zwarte
B
zwart

Slide 11 - Quizvraag

De kast is groot
De ....... kast
A
groot
B
grootte
C
grote

Slide 12 - Quizvraag

De stoel is laag
Een ........ stoel
A
laage
B
laag
C
lage

Slide 13 - Quizvraag

Het kleed is van wol
Het ..... kleed
A
wol
B
wollen
C
wolen

Slide 14 - Quizvraag

Het haar is grijs
Het ....... haar
A
grijse
B
grijze
C
grijs

Slide 15 - Quizvraag

Het huis is wit
Een ...... huis
A
witte
B
wit
C
wite

Slide 16 - Quizvraag

Dat jongetje is lief
Het ....... jongetje
A
lieve
B
liefe
C
lief

Slide 17 - Quizvraag

Die armband is mooi
De ....... armband
A
mooi
B
mooie

Slide 18 - Quizvraag

Het antwoord is kort
Een ....... antwoord
A
kortte
B
kort
C
korte

Slide 19 - Quizvraag

Het bericht is lang
Een ..... bericht
A
lang
B
lange
C
langge

Slide 20 - Quizvraag

De bloem is geel
De ..... bloem
A
geele
B
geel
C
gele

Slide 21 - Quizvraag

Kijk naar het plaatje.  Wat zie je? Maak zinnen met een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 22 - Tekstslide

De man is oud
De ........ man

Slide 23 - Open vraag

Dat kopje is vol
Het ....... kopje

Slide 24 - Open vraag

Het shirt is van katoen
Het ........... shirt

Slide 25 - Open vraag

Het bed is zwart
Een ........... bed

Slide 26 - Open vraag

De thee is heet
De ...... thee

Slide 27 - Open vraag

Het hek is van ijzer
Het ........... hek

Slide 28 - Open vraag

Mijn schoen is vies
De .......... schoen

Slide 29 - Open vraag

Dat antwoord is goed
Het ......... antwoord

Slide 30 - Open vraag

Die olifant is dik
De .......... olifant

Slide 31 - Open vraag

Het brood is vers
Een .......... brood

Slide 32 - Open vraag

De roos is rood
De .......... roos

Slide 33 - Open vraag

Het boek is klein
Een ........... boek

Slide 34 - Open vraag

De fiets is kapot
De ............ fiets

Slide 35 - Open vraag

Evaluatie
Weet je hoe je een bijvoeglijk voornaamwoord moet schrijven?
Kun je dit? 

Wat vind je nog moeilijk?


Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide