Grammar recap Unit 1, 2 & 3

Grammar
gerund vs to+ infinitive
Relative clauses (relative pronouns)
Quantifiers
So- such - do - did

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammar
gerund vs to+ infinitive
Relative clauses (relative pronouns)
Quantifiers
So- such - do - did

Slide 1 - Tekstslide

Gerund vs infinitive
Gerund: verb+ing achter de woorden;
  • imagine - feel like - suggest - practise - miss - can't stand - enjoy - detest - don't mind

to + infinitive: to + hele ww achter de woorden;
  • decide - refuse - hope - promise - ask - expect - afford - offer - choose

Slide 2 - Tekstslide

Gerund vs infinitive
Over het algemeen kijkt de gerund naar het verleden
  • I don't know where she is. I've tried calling her.
en kijkt de infinitive naar de toekomst
  • I will try to call her again.
of geeft aan dat je iets geprobeerd hebt maar het is niet gelukt
  • I tried to call her but she didn't pick up.

Slide 3 - Tekstslide

She refused ________ (walk) to school.

Slide 4 - Open vraag

When I can imagine ____________ (play) chess can be difficult.

Slide 5 - Open vraag

I stopped ________ (listen) a long time ago.

Slide 6 - Open vraag

verschil in betekenis
Soms verandert de betekenis van een zin. Kijk maar eens:
- You should stop listening to those people...
- You should stop to listen to those people.


Wat is het verschil?

Slide 7 - Tekstslide

Relative clauses
Relative clauses maken vaak gebruik van relative pronouns: who which that

Relative clause: om te verduidelijken over wie iets gaat
  • The girl who is wearing a black skirt is very tall.
Relative clause: om extra informatie te geven
  • Tessa, who is wearing a black skirt, is very tall.


Slide 8 - Tekstslide

Weglaten???
Soms kan je de relative pronoun weglaten
She is the girl (who) I lend my pen to.    (who is lijdend voorwerp)

En soms niet:
She is the girl who didn't listen to the teacher. (who is onderwerp)

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Quantifiers
Quantifiers geven de hoeveelheid van iets aan (veel, weinig en alles daartussenin)
A few - many - several: countable nouns

a little - much: uncountable nouns

LET OP: Soms moet je het woordje 'of' gebruiken wanneer je naar iets specifieks verwijst. (some of them, some of the food, some of the chairs)

Slide 11 - Tekstslide

He hates books. He has hardly any/ several/ a lot of books at home.

Slide 12 - Open vraag

There is much/ many money in your wallet.

Slide 13 - Open vraag

There are a little/ a few people here.

Slide 14 - Open vraag

So and such/ did and do
We gebruiken deze woorden om iets te benadrukken.

So = in combinatie met een bijvoegelijk naamwoord
Such = in combinatie met een zelfstandig naamwoord

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Link