OKA - Leesvaardigheid ON Blok 2 4v

Leesvaardigheid Blok 2
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid Blok 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 1

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel
Herhalen theorie Blok 2 Op Niveau + toepassen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Manieren om tekstdelen met elkaar te verbinden
Herhaling van woorden of woordgroepen
Signaalwoorden
Signaalzinnen
Overgangszinnen met een verwijzend woord
Eerder noemde ik al een reeks van bezwaren. 
Ik zal verderop in de tekst de consequenties ervan toelichten. 
Veel mensen zijn wel klaar met die lockdown. Daardoor zie je dat meer mensen zich minder goed aan de regels houden.
Voor veel ouders is het geven van thuisonderwijs een behoorlijke opgave, omdat ze dit moeten combineren met hun eigen baan.
Door het geven van thuisonderwijs zie je wel dat er meer begrip is ontstaan voor (...)


Er zijn ook behoorlijk veel mensen die zijn beïnvloed door informatie online die niet is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Dit laatste zorgt dan voor veel onduidelijkheid en soms zelfs boosheid over het gebruik van mondkapjes.

Slide 4 - Sleepvraag

  1. Herhaling: in het begin van een nieuwe alinea herhaal je woorden of woordgroepen, of synoniemen uit de vorige alinea. Dat zijn overlappers.
  2. Signaalwoorden: woorden of woordgroepen die alinea's verbinden. Ze geven niet alleen aan dat er een verband is, maar uit het signaalwoord kun je ook opmaken welk verband er is.
  3. De signaalzinnen kunnen aankondigend (over wat er komen gaat) en terugblikkend (over wat er genoemd is) zijn. Een combinatie kan ook.
  4. Overgangszinnen zijn samenvattende zinnen aan het begin of aan het eind van een alinea. Ze bevatten meestal een verwijzend woord, zoals dit, die, dat, zulke, dergelijke enz.

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Door verbanden tussen zinnen en deelonderwerpen wordt een tekst begrijpelijk te lezen.

Verbanden worden vaak aangegeven door signaalwoorden.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hij is even groot als ik.

Signaalwoord en tekstverband?
A
signaalwoord: (even...) als tekstverband: uitleggend
B
signaalwoord: (even...) als tekstverband: vergelijking
C
signaalwoord: (even...) als tekstverband: doel - middel
D
signaalwoord: (even...) als tekstverband: samenvattend

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ook wordt er geen beveiligde verbinding gebruikt tijdens het bestellen.

' Ook' is een
A
redengevend signaalwoord
B
opsommend signaalwoord
C
tegenstellend signaalwoord
D
oorzakelijk signaalwoord

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

signaalwoord + verband:

Grote schoonmaak
Opruimen is niet mijn sterkste kant. Rotzooi maken kan ik daarentegen wel goed.

A
Rotzooi - signaalwoord opsomming
B
Grote - signaalwoord toelichting
C
daarentegen - signaalwoord tegenstelling
D
Goed - signaalwoord voorbeeld

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Signaalwoord: waarmee

Tekstverband
A
vergelijking
B
doel-middel
C
reden
D
conclusie

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Signaalwoord: daarnaast

Tekstverband:
A
tijdsvolgorde
B
opsomming
C
tegenstelling

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekstdelen en functies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdstructuur van een tekst: zet de functies bij het juiste deel
Inleiding
Kern
Slot
Belangstelling wekken
Het onderwerp introduceren
Aankondigen hoe de tekst is opgebouwd
Aanleiding noemen
De lezer of luisteraar welwillend stemmen
Uitwerking van de deelonderwerpen
De belangrijkste informatie samenvatten
Een conclusie trekken
Een aanbeveling doen
Een afweging maken
Een oproep doen
Een uitsmijter noemen

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan het werk!
Maak op pagina 90 t/m 92 de volgende opgaven:
1 /m 9

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 2

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekststructuren
Elke tekst moet zo zijn opgebouwd dat er een samenhangend geheel ontstaat. Dit kan door de tekst een bepaalde structuur te geven.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke tekststructuur hoort hierbij?

In een tekst over een nieuw plan van de overheid, noem je verschillende voor- en nadelen van dit plan.
A
vroeger-en-nu-structuur
B
vroeger-nu-toekomststructuur
C
bewering-argumentstructuur
D
voor-en-nadelenstructuur

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke tekststructuur hoort hierbij?

In een tekst over het effect van de lockdown op jongeren leg je uit dat jij vindt dat jongeren het nu te zwaar hebben en je legt uit waarom dit volgens jou zo is.
A
vroeger-en-nu-structuur
B
verschijnsel-besprekingstructuur
C
bewering-argumentstructuur
D
voor-en-nadelenstructuur

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke tekststructuur hoort hierbij?

In een tekst over het groeiend aantal depressies in de lockdown noem je de cijfers en noem je verschillende redenen die dit hebben kunnen veroorzaken.
A
vroeger-en-nu-structuur
B
verschijnsel-besprekingstructuur
C
bewering-argumentstructuur
D
verschijnsel-verklaringstructuur

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke tekststructuur hoort hierbij?

In een tekst over het groeiend aantal kinderen met achterstanden in het onderwijs, noem je verschillende manieren waarop dit aangepakt kan worden.
A
probleem-oplossingstructuur
B
vroeger-nu-toekomststructuur
C
voor- en nadelenstructuur
D
verschijnsel-verklaringstructuur

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan het werk!
Maak opgave 3 af op pagina 90 t/m 92

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 3

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees de theorie op pagina 139 t/m 141

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Functiewoorden
Functiewoorden

Een alinea heeft een bepaalde 'taak', oftewel functie.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanbeveling
Aanleiding
Constatering
Probleemstelling
Uitwerking
Verklaring
Afweging
Anekdote
Definitie
Nuancering
Tegenwerping
Vraagstelling

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Welk functiewoord past bij deze omschrijving?
De schrijver geeft goede raad in een tekstdeel en doet bijvoorbeeld een suggestie voor de oplossing van een probleem.
A
Constatering
B
Uitwerking
C
Aanbeveling
D
Aanleiding

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Welk functiewoord past bij deze omschrijving?
De schrijver geeft extra, vaak meer gedetailleerde informatie over iets wat hij eerder heeft genoemd, over een stelling of over een verschijnsel.
A
Constatering
B
Uitwerking
C
Aanbeveling
D
Aanleiding

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Welk functiewoord past bij deze omschrijving?
De schrijver geeft aan over welk probleem (een deel van) zijn tekst gaat. Hij benoemt en omschrijft dat probleem.
A
Uitwerking
B
Aanleiding
C
Constatering
D
Probleemstelling

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Signaalwoorden en Functiewoorden
Signaalwoorden in een tekst zorgen voor structuur, samenhang en verbinding tussen alinea's.

Een functiewoord geeft de functie van een tekstdeel aan.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werken
Maak op pagina 92 t/m 94

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 4
Opdrachten maken (zie planning)

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies