Lever hier een foto van je huiswerk in als je dat nog niet hebt gedaan. Heb je dat wel gedaan, laat dan even weten hoe je dat hebt gedaan.
1 / 20
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3
In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Lever hier een foto van je huiswerk in als je dat nog niet hebt gedaan. Heb je dat wel gedaan, laat dan even weten hoe je dat hebt gedaan.
Slide 1 - Open vraag
Blok 3 lezen
Na deze paragraaf:
herken je teksten met een mening;
kun je feiten en meningen herkennen;
herken je signaalwoorden en de verbanden die ze laten zien.
Slide 2 - Tekstslide
Bespreken huiswerk
Opdracht 1, 2 en 3 van blok 3 lezen
Slide 3 - Tekstslide
Is onderstaande uitspraak een feit of een mening: Ik vind het raar om leraren met 'u' aan te spreken.
A
feit
B
mening
Slide 4 - Quizvraag
Is onderstaande uitspraak een feit of een mening: Sporten is gezond.
A
feit
B
mening
Slide 5 - Quizvraag
Is onderstaande uitspraak een feit of een mening: 'Ik vind turnen een gave sport.'
A
feit
B
mening
Slide 6 - Quizvraag
Is onderstaande uitspraak een feit of een mening: 'Van regen word je nat.'
A
feit
B
mening
Slide 7 - Quizvraag
Bij welk tekstdoel hoort de onderstaande uitleg: de schrijver laat alleen een of meer meningen zien. De lezer kan daarna zijn eigen mening vormen. Voorbeelden: artikel in tijdschrift, artikel in krant.
A
Mening geven
B
overtuigen van een mening
Slide 8 - Quizvraag
Bij welk tekstdoel hoort de onderstaande uitleg: de schrijver geeft zijn eigen mening en laat zo veel mogelijk argumenten zien die zijn mening ondersteunen. Hij wil de lezer ervan overtuigen dat hij gelijk heeft. Voorbeelden: ingezonden stuk, recensie, blog.
A
Mening geven
B
overtuigen van een mening
Slide 9 - Quizvraag
Vragen over signaalwoorden en verbanden
Slide 10 - Tekstslide
Welk verband hoort bij de volgende signaalwoorden: omdat, want, daarom, immers, …
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
slot
Slide 11 - Quizvraag
Welk verband hoort bij de volgende signaalwoorden: maar, echter, daar staat tegenover, aan de ene kant / aan de andere kant, toch, …
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
slot
Slide 12 - Quizvraag
Welk verband hoort bij de volgende signaalwoorden: bijvoorbeeld, als, zo, voorbeeld, …
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
slot
Slide 13 - Quizvraag
Welk verband hoort bij de volgende signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, ten slotte, tot slot, …
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
slot
Slide 14 - Quizvraag
In welk antwoord staan de juiste signaalwoorden bij onderstaand verband tegenstelling
A
ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, ten slotte, tot slot, …
B
maar, echter, daar staat tegenover, aan de ene kant / aan de andere kant, toch, …
C
omdat, want, daarom, immers, …
D
bijvoorbeeld, als, zo, voorbeeld, …
Slide 15 - Quizvraag
In welk antwoord staan de juiste signaalwoorden bij onderstaand verband voorbeeld
A
ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, ten slotte, tot slot, …
B
maar, echter, daar staat tegenover, aan de ene kant / aan de andere kant, toch, …
C
omdat, want, daarom, immers, …
D
bijvoorbeeld, als, zo, voorbeeld, …
Slide 16 - Quizvraag
In welk antwoord staan de juiste signaalwoorden bij onderstaand verband reden
A
ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, ten slotte, tot slot, …
B
maar, echter, daar staat tegenover, aan de ene kant / aan de andere kant, toch, …
C
omdat, want, daarom, immers, …
D
bijvoorbeeld, als, zo, voorbeeld, …
Slide 17 - Quizvraag
In welk antwoord staan de juiste signaalwoorden bij onderstaand verband opsomming
A
ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, ten slotte, tot slot, …
B
maar, echter, daar staat tegenover, aan de ene kant / aan de andere kant, toch, …