BS 6 en 7 thema 4 EVOLUTIE BVJ 4V

Juist of onjuist: een soort is groter dan een populatie
A
Juist
B
Onjuist
1 / 32
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Juist of onjuist: een soort is groter dan een populatie
A
Juist
B
Onjuist

Slide 1 - Quizvraag

Juist of onjuist: een soort is groter dan een populatie
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Een populatie bestaat uit individuen van verschillende soorten.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Een populatie is een groep organismen van 1 soort in 1 gebied.
Wat is een goed voorbeeld?
A
mussen en merels in de tuin
B
alle huisdieren van Nederland
C
alle dolfijnen in de zeeën
D
de otters in de Weerribben

Slide 4 - Quizvraag

Het is niet altijd duidelijk wat een soort is. Elke letter stelt een populatie voor. Overlap betekent dat ze onderling vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen. Hoeveel soorten zijn er?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 5 - Quizvraag

Als in een populatie een belangrijke mutatie optreedt, ontstaat een nieuwe soort.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Genenpool van een populatie
allelfrequentie: hoe vaak een allel voorkomt in een populatie
B: 7 / 14 = 0,5
b: 7 / 14 = 0,5
p = de allelfrequentie van allel B
q = de allelfrequentie van allel b
p =0,5
q= 0,5

Slide 10 - Tekstslide

Aannames van Hardy-Weinberg
voorwaarden: 
geen mutatie, 
geen migratie, 
alle paringen zijn op toeval
berust
geen natuurlijke selectie

Slide 11 - Tekstslide

         Hardy                Weinberg
Populatiegenetica adhv de wet van Hardy-Weinberg
(berekenen van allelfrequenties als alleen fenotypen bekend zijn)
-grote populatie
-geen sprake van natuurlijke selectie
-geen mutaties
-geen migraties

Hardy-Weinberg-evenwicht

Slide 12 - Tekstslide

Hardy Weinberg evenwicht
je kijkt naar 1 populatie, naar 1 eigenschap
ieder individu heeft 2 genen per erfelijke eigenschap (AA, Aa, aa)
p = frequentie van A       bv. p = 0,5
q = frequentie a        bv. q= 0,5
p+q = 1
AA = 
aa = 
Aa = 2 x p x q = 2pq

p2
q2

Slide 13 - Tekstslide

Losse oorlel = A,   vergroeide oorlel = a
64% van de mensen heeft losse oorlel
Losse oorlel = AA + Aa                                                            aa = 
Vergroeide oorlel = aa                                           frequentie = percentage : 100

aa =          = 36% = 0,36                      =  0,36                       q = 

q = 0,6 dus p  = 0,4             , want     p+q = 1

Welk percentage van de bevolking is heterozygoot? Aa = 2pq = ?
q2
q2
q2
0,36=0,6

Slide 14 - Tekstslide

Genetic drift
Bij genetic drift verandert een genenpool door puur toeval
Bij kleine populaties heeft dit grote gevolgen.

Slide 15 - Tekstslide

genetic drift #1: Founder effect

Slide 16 - Tekstslide

genetic drift #2:  Bottleneck effect

Slide 17 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

reproductieve isolatie

Slide 20 - Tekstslide

reproductieve isolatie

Slide 21 - Tekstslide

Allopatrische soortvorming
Allopatrische soortvorming
  • geografische isolatie
  • verschil in selectiedruk in beide nieuwe omgevingen
  • selectie op verschillende eigenschappen
  • na verloop van tijd: populaties kunnen niet meer onderling voortplanten

Slide 22 - Tekstslide

Sympatrische soortvorming
Sympatrische soortvorming
  • geen geografische isolatie: beide populaties blijven in zelfde habitat
  • andere wijze van isolatie
  • gevolg van isolatie: het niet meer herkennen van soortgenoten
  • na verloop van tijd: populaties kunnen niet meer onderling voortplanten

Slide 23 - Tekstslide

Sympatrische soortvorming
  • Ander baltsgedrag                     Ander paringsseizoen       

Slide 24 - Tekstslide

Sympatrische soortvorming
Reproductieve isolatie door tijd (dag/ nacht of seizoen)

Slide 25 - Tekstslide

Sympatrische soortvorming
Door uiterlijk - seksuele selectie - vrouwtjes die allen bepaalde kleur kiezen

Slide 26 - Tekstslide

Allopatrische soortvorming
(Te ver weg om te paren)
Sympatrische soortvorming
(Dichtbij genoeg, maar werkt niet)

Slide 27 - Tekstslide

Soortvorming is voltooid als ....
A
.. er meerdere rassen zijn ontstaan
B
.. de twee groepen niet meer op elkaar lijken
C
.. de twee groepen zich niet meer onderling kunnen voortplanten
D
.. kruising van de twee groepen onvruchtbare nakomelingen geeft

Slide 28 - Quizvraag

Welke vorm van selectie is het meest waarschijnlijk bij soortvorming in 1 omgeving?
A
natuurlijke selectie
B
kunstmatige selectie
C
seksuele selectie

Slide 29 - Quizvraag

Soortvorming komt tot stand door ...
A
Isolatie, mutaties en natuurlijke selectie
B
Isolatie, natuurlijke selectie en verschillen in de omstandigheden
C
Isolatie, verschillen in de omstandigheden, mutaties en natuurlijke selectie
D
Isolatie, mutaties en verschillen in de omstandigheden

Slide 30 - Quizvraag

Wetenschappers onderscheiden allopatrische en sympatrische soortvorming. Bij welke vorm hoort de omschrijving?

Een vissoort in 1 meer splitst zich op in een groep die zich in het open water voortplant en een groep die zich op de bodem voortplant
A
allopatrisch
B
sympatrisch

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide