4GT unit 3

If- sentences 
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

If- sentences 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

If sentences 

Slide 3 - Tekstslide

If-sentences

Slide 4 - Tekstslide

If-sentences

Slide 5 - Tekstslide

if-zinnen:
"........, if we don't work together"
A
This project fails,
B
This project will fail,

Slide 6 - Quizvraag

if-zinnen:
"If you hold this side of the couch, ...."
A
I will hold the other side
B
I hold the other side

Slide 7 - Quizvraag

Hoe vertalen we 'if' meestal?
A
hoe
B
toen
C
wanneer
D
als

Slide 8 - Quizvraag

If it rains tonight,
A
I don't go out
B
I will not go out
C
I wouldn't have gone out
D
I would go out

Slide 9 - Quizvraag

if-zinnen:
"If you aren't careful when lighting a candle, ....."
A
you hurt yourself
B
you will hurt yourself

Slide 10 - Quizvraag

If-sentence
If he .......... (go), I ............ (stay)
A
goes, stay
B
goes, stayed
C
went, will stay
D
goes, will stay

Slide 11 - Quizvraag

if-zinnen:
"If you never eat vegetables, ......."
A
you will get sick
B
you shall get sick

Slide 12 - Quizvraag

Possesives

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Possesive of
Bij bezit van dingen gebruik je …. of ….
Dit geldt voor zowel enkelvoud als meervoud

The legs of the table
The back of the car

Slide 15 - Tekstslide

Possesive of
Je gebruikt …. of …. ook bij geografische locaties

The city of London
The capital of New Zealand

Slide 16 - Tekstslide

Possesive 's of '

Bij bezit van een persoon of dier gebruik je ‘s of ‘
Let goed op wanneer je ‘s of ‘ gebruikt!




Slide 17 - Tekstslide

Possesive '
Bij meervoud eindigend op –s gebruik je ‘
My parents’ car

Slide 18 - Tekstslide

Possesive 's
Bij meervoud zonder –s gebruik je ‘s
The children’s book

Bij enkelvoud gebruik je ‘s
This is my friend’s house





Slide 19 - Tekstslide

John - sister
A
John's
B
John'
C
Of

Slide 20 - Quizvraag

Dog - waterbowl
A
Dog's
B
Dog'
C
Of

Slide 21 - Quizvraag

Max - book
A
Max's
B
Max'
C
Of

Slide 22 - Quizvraag

Brasil - Capitol
A
Brasil's
B
Brasil'
C
Of

Slide 23 - Quizvraag

Two days - work
A
Two days's
B
Two days'
C
Of

Slide 24 - Quizvraag

A glass - milk
A
A glass's
B
A glass'
C
Of

Slide 25 - Quizvraag

Girls - money
A
Girls's
B
Girls'
C
Of

Slide 26 - Quizvraag

Children - toys
A
Children's
B
Children'
C
Of

Slide 27 - Quizvraag

Grammar: Bijwoorden van Frequentie
  • Bijwoorden van frequentie zijn woorden die aangeven hoe vaak iets gebeurt. 
Vb. always, never, usually, often, sometimes, rarely, never

  • Bijwoorden van frequentie staan voor het werkwoord
Vb. I always get nervous before a concert.
Vb. I never feel relaxed before an important match.

  • Let op! Als je am / are / is / was / were ziet dan staat het bijwoord van frequentie achter het werkwoord 
Vb. I am often busy with my hobbies.
Vb. Louise was never nervous about going on stage.

Slide 28 - Tekstslide

1. He _________ listens __________ to the radio.

2. They ___________ read ___________ a book.

3. Tom _________ is _________ very friendly. 

4. Pete _________ gets _________ angry. 

5. We _________ are _________ on time. 
Sleep het bijwoord op de juiste plek
often
sometimes
usually
never
always

Slide 29 - Sleepvraag

Zet "sometimes' op de juiste plek:
I take sugar in my coffee.

Slide 30 - Open vraag

Zet het bijwoord op de juiste plek
Ramon and Frank are hungry. (often)

Slide 31 - Open vraag

Bezittelijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden = possessive pronouns
Je gebruikt ze om aan te geven van wie iets is. 
Het woord zegt het al: bezit
Voorbeeld:
She is my best friend = Ze is mijn beste vriendin
That bike is mine = Die fiets is van mij
She is a friend of mine = Ze is een vriendin van mij

Slide 32 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden
Staat er: a/an, this, that, these, those voor het zelfst. naamwoord
dan gebruik je of mine, of yours, of his, of hers, of ours, of theirs
Voorbeeld:
An uncle of mine had an accident last week.
That friend of yours passed her exam this year.  
Those children of theirs are very annoying. 
This dog of his bit a young child at the playground. 

Slide 33 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden
Na my, your, his, her, its, your, our, their volgt altijd een zelfstandig naamwoord
voorbeeld: That is my cat. 

Slide 34 - Tekstslide

This is Chris.
He is a nephew ..... (van ons)
A
of ours
B
of yours
C
of mine
D
of theirs

Slide 35 - Quizvraag

Sheila loves to stay over at ........ (mijn) place
A
of my
B
mine
C
my
D
of mine

Slide 36 - Quizvraag

These kids .......(van hun) make too much noise.
A
their
B
theirs
C
of yours
D
of theirs

Slide 37 - Quizvraag

Will / Going to ?

Jack ....(visit) a museum tomorrow morning.
A
will visit
B
visits
C
is going to visit
D
visited

Slide 38 - Quizvraag

to be going to
will 
planning die vaststaat (agenda)
spontane beslissing
voorspelling planning die niet vaststaat
waar bewijs voor is

Slide 39 - Sleepvraag

will/ to be going to
I hope we ___ to Venice some day.
A
will fly
B
are going to fly

Slide 40 - Quizvraag

will/ to be going to
Marvin ___ a party next week.
A
will throw
B
is going to throw

Slide 41 - Quizvraag

 regular verbs

irregular verbs
swim
walk
shake
cook
choose
make
see
catch
call
win

Slide 42 - Sleepvraag