In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Werkwoordspelling
Slide 1 - Tekstslide
Doel van deze les
Ik kan de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en verleden tijd schrijven.
Slide 2 - Tekstslide
Even herhalen: wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord van de zin.
Hoe vind je de persoonsvorm ook alweer?
- Vraagzin maken
- Tijdproef
- Getalproef
Slide 3 - Tekstslide
Tegenwoordige Tijd
Bij ik en als je/jij erachter staat --> ik vorm
Dus: ik fiets en fiets je?
Bij jij, hij, zij, u, het meisje, de buurman --> ik vorm + t
Dus: hij fietst, het meisje fietst
Bij wij, jullie, zij (mv), de jongens --> hele werkwoord
Dus: wij fietsten, de jongens fietsen
Slide 4 - Tekstslide
Verleden Tijd sterke ww
Deze moet je uit het hoofd leren.
Bij 1 persoon, dus ik, hij, jij, zij, het meisje, de buurman --> enkelvoud
liep, sliep, zong, keek, las
Bij meer personen, dus wij, jullie, de jongens, de moeders --> meervoud
liepen, sliepen, zongen, keken, lazen
Slide 5 - Tekstslide
Verleden tijd bij zwakke ww
1. Maak de ik-vorm
2. Staat de laatste letter in 't kofschip-x?
ja --> + te
nee --> + de
3. Is het onderwerp meervoud?
ja --> +n
Slide 6 - Tekstslide
Eerst even oefenen
En nu door elkaar. Als er geen tijd genoemd staat vul je de tegenwoordige tijd in. Als je de verleden tijd in moet vullen dan kun je dat zien aan de zin.
Slide 7 - Tekstslide
(zijn) Ik ...... heel lief.
Slide 8 - Open vraag
(kleuren) Afgelopen weekend ..... je bij oma thuis.
Slide 9 - Open vraag
(fluisteren) Jij ...... gisteren veel te hard.
Slide 10 - Open vraag
(zoeken) Laurens ..... zijn hondje.
Slide 11 - Open vraag
(houden) Gisteren ...... jij mijn zusje voor de gek.
Slide 12 - Open vraag
(wierpen) Vorige week ..... de bal steeds te hoog.
Slide 13 - Open vraag
(redden) De jongen ........ de poes uit het water.
Slide 14 - Open vraag
(antwoorden) De kinderen ........ gisteren op de vraag van de man.
Slide 15 - Open vraag
Verleden tijd bij zwakke ww
1. Maak de ik-vorm antwoord
2. Staat de laatste letter in 't kofschip-x?
ja --> + te
nee --> + de antwoordde
3. Is het onderwerp meervoud?
ja --> +n antwoordden
Slide 16 - Tekstslide
Laat het zien!
Maak het werkblad.
Bij vragen lees nog een keer of overleg met je buurman/vrouw.
Ben je klaar?
Dan ga je aan de slag met de weektaak
Slide 17 - Tekstslide
Ik kan werkwoorden in de tegenwoordige tijd en verleden tijd schrijven.
Dat begrijp ik nog niet helemaal. Ik heb hulp nodig.
Ik begrijp het bijna. Soms heb ik nog hulp nodig.
Ik begrijp het. Maar soms maak ik nog een fout.
Ik begrijp het perfect. Ik zou het kunnen uitleggen aan anderen.