Wat wil de schrijver bereiken met zijn/haar tekst? → doel van een tekst
5 tekstdoelen:
informeren --> informatie geven / iets uitleggen
overtuigen --> proberen de lezer de mening van de tekst te laten overnemen
activeren --> proberen de lezer iets te laten doen
amuseren --> vermaken: fictie
Slide 3 - Tekstslide
Indeling van een tekst
inleiding
middenstuk
slot
Slide 4 - Tekstslide
Inleiding
In de inleiding van een tekst wordt bijna altijd het onderwerp genoemd. Daarnaast wordt bijvoorbeeld:
de aanleiding voor het schrijven van de tekst genoemd;
een voorbeeld bij het onderwerp gegeven;
een leuk, kort verhaaltje (anekdote) verteld;
een belangrijke vraag gesteld;
een mening of standpunt (over het onderwerp) gegeven;
de hoofdgedachte van de tekst genoemd;
een deskundige over het onderwerp geïntroduceerd;
iets over de opbouw van de tekst verteld;
een korte samenvatting van de tekst gegeven.
Slide 5 - Tekstslide
Middenstuk
In het middenstuk van een tekst worden verschillende zaken behandeld die met het onderwerp te maken hebben. Dat zijn de deelonderwerpen.
Slide 6 - Tekstslide
Slot
In het slot van een tekst wordt bijvoorbeeld:
de hoofdgedachte van de tekst genoemd;
een advies gegeven;
een conclusie getrokken;
een korte samenvatting van de tekst gegeven;
een toekomstverwachting genoemd;
een vraag uit de inleiding beantwoord.
Slide 7 - Tekstslide
Vragen over de indeling
Uit welke drie delen bestaat een tekst?
Waar vind je de belangrijkste informatie van een tekst?
Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
Waar vind je de hoofdgedachte van een tekst?
Slide 8 - Tekstslide
Uitleg lezen H2
Tekstverbanden & signaalwoorden
Slide 9 - Tekstslide
Tekstverbanden & signaalwoorden
Slide 10 - Tekstslide
Tekstverbanden & signaalwoorden
Slide 11 - Tekstslide
Vragen over kernzin, signaalwoord en tekstverband
Wat is een kernzin?
Waar vind je de kernzin?
Wat staat er vóór of na de kernzin?
Wat zijn signaalwoorden?
Wat zijn tekstverbanden?
Slide 12 - Tekstslide
Uitleg Lezen H3
Feiten, meningen, argumenten
Slide 13 - Tekstslide
Feit
Een feit:
- is een uitspraak over iets wat waar of onwaar is;
- kun je controleren.
Bijvoorbeeld:
– Bij handbal is het rechthoekige speelveld 40 meter lang en 20 meter breed.
– Bij handbal mag je een speler met je schouder opzijduwen.
Voorbeeld 1 is een voorbeeld van een waar feit;
Voorbeeld 2 is een voorbeeld van een onwaar feit.
Je kunt de feiten controleren door de spelregels over handbal te lezen.
Slide 14 - Tekstslide
Mening
Een mening of standpunt:
is iets wat iemand vindt.
Met een mening:
kun je het eens of oneens zijn.
Bijvoorbeeld:
– Handbal is een vermoeiende sport.
Een mening herken je vaak aan (signaal)woorden als Ik vind …, Volgens ons …
Slide 15 - Tekstslide
Argument
Met een argument:
legt iemand uit waaróm hij een bepaalde mening heeft.
Bijvoorbeeld:
– Ik vind handbal een vermoeiende sport (mening), want je moet minstens drie sets lang springen en heen en weer rennen (argument).
Een argument herken je vaak aan signaalwoorden als:
omdat, want, namelijk, immers, aangezien
Slide 16 - Tekstslide
Uitleg Lezen H4
Leesdoelen en leesstrategieën
Je hebt geleerd om op verschillende manieren te lezen, dat zijn de leesstrategieën. Welke strategie je kiest, hangt af van je leesdoel. Bepaal je leesdoel en kies daarna de juiste strategie.