Week 13 - Uitdrukkingen - Klas 2 CZ

Uitdrukkingen - CZ Klas 2
Pak je aantekeningenschrift alvast!
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Uitdrukkingen - CZ Klas 2
Pak je aantekeningenschrift alvast!

Slide 1 - Tekstslide

Definitie: uitdrukking

De term uitdrukking is erg algemeen. Het is een overkoepelend begrip voor alle vaste verbindingen met een figuurlijke betekenis. 

Slide 2 - Tekstslide

Definitie: figuurlijk
In de Nederlandse taal wordt veel figuurlijk taalgebruik gebruikt. 
Als een zin figuurlijk is bedoeld, dan betekent het dat er iets anders wordt bedoeld dan er staat. Spreekwoorden en gezegdes zijn figuurlijk taalgebruik. 



Het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik:
Letterlijk: het staat er precies zoals het is.

Veronique draagt een prachtige gouden ring.

Figuurlijk: er wordt iets anders bedoeld dan wat er staat, er wordt dan vaak een beeld gebruikt.

Spreekwoord: Al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding. 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Rijmende uitdrukkingen

Slide 7 - Tekstslide

Alliteratie

Slide 8 - Tekstslide

Beginrijm           Alliteratie
Als de rijmende uitdrukkingen met dezelfde letter(s) beginnen, dan spreken we van beginrijm, ook wel alliteratie genoemd. 

Voorbeeld: 
wikken en wegen
schots en scheef

Slide 9 - Tekstslide

Eindrijm
Als de uitdrukkingen op elkaar rijmen, dan noemen we dat eindrijm. 

Voorbeeld: 
in geuren en kleuren 
handel en wandel 

Slide 10 - Tekstslide

Welke spreekwoorden of uitdrukkingen herken je in de volgende video?

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Maak de uitdrukking af:

onder de plak __
A
schoonmaken
B
stoppen
C
plakken
D
zitten

Slide 13 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Een appeltje voor de dorst ___
A
kennen
B
geven
C
eten
D
hebben

Slide 14 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Een oogje in het zeil __
A
houden
B
geven
C
varen
D
meten

Slide 15 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Doen alsof je neus __
A
snuit
B
kriebelt
C
bloedt
D
niest

Slide 16 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Door de mand __
A
kennen
B
stoppen
C
vallen
D
hangen

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Video