Woordenschat H4: rijmende uitdrukkingen

WELKOM 

bij Nederlands 



1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

WELKOM 

bij Nederlands 



Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning vandaag
  • Planning periode
  • herhalen woordenschat h2
  • start woordenschat h4
  • opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning periode A

Toets Woordenschat H1, H2, H4 en H5: 
maandag 11 november.


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Je zegt iets met plaatjes
B
Je bedoelt iets anders dan je letterlijk zegt
C
Je bedoelt precies wat je zegt

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is letterlijk taalgebruik?
A
Precies zoals het er staat.
B
Er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

figuurlijk taalgebruik
letterlijk taalgebruik
de tas is zwaar
de zware storm

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat een boom van een kerel is jouw broer geworden, zeg!
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 7 - Quizvraag

kerel (o) wordt met een boom (b) vergeleken. Beeld en object worden beide genoemd
Wat een boom van een kerel is jouw broer geworden, zeg!
A
object = een boom beeld = jouw broer
B
object = jouw broer beeld = een boom

Slide 8 - Quizvraag

kerel (o) wordt met een boom (b) vergeleken. Beeld en object worden beide genoemd
Bij een metafoor heb je....
A
alleen maar een beeld
B
een beeld en de werkelijkheid
C
altijd het woordje 'als'
D
een vergelijking tussen beeld en object

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een metafoor
A
is figuurlijk
B
is letterlijk

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een personificatie?
A
object wordt vervangen door een beeld
B
beeld en object wordt met elkaar vergeleken
C
een levenloos ding een menselijke eigenschap geven

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van personificatie?
A
De koe loeit
B
De wind huilt
C
Het kind zeurt
D
De bladeren ritselen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

 H4 Woordenschat: rijmende uitdrukkingen
In veel uitdrukkingen staan woordparen. Als deze woorden op elkaar rijmen, spreken we van rijmende uitdrukkingen, bijvoorbeeld:

beginrijm of alliteratie: voor dag en dauw;
eindrijm: met hand en tand.

De volgorde van deze woordparen staat vast; je zegt bijvoorbeeld niet voor dauw en dag of met tand en hand.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 H4 Woordenschat: rijmende uitdrukkingen

In langere uitdrukkingen of spreekwoorden kunnen ook rijmende woordparen voorkomen:
– Baat het niet, dan schaadt het niet.
Dit betekent: Het helpt misschien niet, maar het kan ook geen kwaad.

– Een ezel stoot zich in het gemeen niet tweemaal aan dezelfde steen.
Dit betekent: Meestal maak je niet twee keer dezelfde fout.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beginrijm is:
A
De woorden aan het EIND van de zin rijmen op elkaar.
B
Een aantal keer herhalen van dezelfde beginletter (=alliteratie).
C
De woorden in het MIDDEN van de zin rijmen op elkaar.
D
Het is eigenlijk geen rijm.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een eindrijm?
A
Aan het begin van een nieuwe zin rijmen.
B
Aan het einde van de zin rijmen.
C
Aan het einde van de alinea's rijmen.
D
Waar het rijmen stopt.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld beginrijm?
A
klas - tas
B
Wie weet waar Willem Wever woont?
C
rijm - lijm
D
De sint zat te denken, wat hij jou zou schenken.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Alliteratie is beginrijm
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van eindrijm?
A
Grote gorilla
B
Leentje leerde Lotje lopen.
C
Ik luister muziek. Ik ben uniek.
D
Willem Wever

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag
Leren: rijmende uitdrukkingen (beginrijm en eindrijm).

Maken: woordenschat H4 (rijmende uitdrukkingen).

Daarna: controleren we of je het nog begrijpt.



Opdrachten niet af? Zet ze in je daltonplanagenda: bij donderdag. 
timer
10:00

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je beginrijm?
A
assonantie
B
alliteratie
C
acrostichon
D
synoniemen

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Alliteratie of eindrijm?
her en der
A
beginrijm (alliteratie)
B
eindrijm

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



In welk voorbeeld zie je eindrijm?
A
Liesje leerde Lotje lopen
B
voor dag en dauw
C
van top tot teen
D
baadt het niet, dan schaadt het niet

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van beginrijm?
A
Ik loop buiten. Hij loopt te fluiten.
B
Een lading water
C
Kleine reiger
D
Kant en klaar

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke woorden rijmen er bij eindrijm?
A
de eerste woorden
B
de middelste woorden
C
de laatste woorden

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies