H4: Grammatica zinsdelen t/m bvb + herh. gram woordsoorten

Vandaag
- Herhalen bijstelling en bijvoeglijke bepaling;
- Herhalen grammatica woordsoorten:
zn, blw, olw, bn, zww, hww, kww, aanw.vnw, vr.vnw, vz en bw.
- Je weet wat een persoonlijk voornaamwoord is en wat een bezittelijk voornaamwoord is.
- Je kunt het persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord herkennen in een zin. 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
- Herhalen bijstelling en bijvoeglijke bepaling;
- Herhalen grammatica woordsoorten:
zn, blw, olw, bn, zww, hww, kww, aanw.vnw, vr.vnw, vz en bw.
- Je weet wat een persoonlijk voornaamwoord is en wat een bezittelijk voornaamwoord is.
- Je kunt het persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord herkennen in een zin. 

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de bijstelling?
De heer Lubbers, de toenmalige minister-president, kon zich van dat voorval niets herinneren.
A
De heer Lubbers
B
de toenmalige minister-president

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de bijstelling?Het onderzoek werd geleid door de heer Pietersen, een deskundige op het gebied van belastingfraude.
A
de heer Pietersen
B
een deskundige op het gebied van belastingfraude

Slide 3 - Quizvraag

Wat zijn de bijvoeglijke bepalingen?
Mijn oude tante uit Amsterdam zorgt voor de jonge katjes van de buren.
A
mijn oude, uit Amsterdam, van de buren
B
oude, van de buren
C
oude, uit Amsterdam, de jonge, van de buren
D
oude, uit Amsterdam, jonge, van de buren

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een bijvoeglijke bepaling?
Ze speelt op de beste gitaar van Nederland.
A
beste
B
van Nederland
C
beste, van Nederland
D
de beste, van Nederland

Slide 5 - Quizvraag

Schrijf de onderstaande zin over en ontleed de volgende zin + bijstelling + bvb:
De rode kater van mijn nieuwe buurmeisje, Marloes, is tijdens het hevige onweer in paniek thuisgekomen.

Slide 6 - Open vraag

De rode kater van mijn buurmeisje, Marloes, / is/ tijdens het hevige onweer /in paniek/ thuisgekomen.
pv = is                                                                                             bijst. = Marloes
aww = is thuisgekomen                                                        bvb = rode -> kater
sww= hww zww                                                                        bvb = van mijn buurmeisje
wg = is thuisgekomen                                                            bvb = hevig -> onweer
o = de rode kater van mijn buurmeisje, Marloes
lv = -
mv = --
bwb = tijdens het hevige onweer, in paniek
  

Slide 7 - Tekstslide

Waar wil je nog graag uitleg over?
Heb je geen uitleg meer nodig, noteer je 'geen'

Slide 8 - Open vraag

Grammatica woordsoorten
Lidwoorden: Bepaald lidwoord: de, het
                           onbepaald lidwoord: een

Zelfstandig naamwoord: - Woorden waar je een lidwoord voor                                                              kan zetten. 
                                                     - Namen

Slide 9 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
Bijvoeglijk naamwoord: - Zegt iets over een zelfstandig                                                                         naamwoord.
                                                   - Kan voor of achter een zn staan. 
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: - Zegt waarvan een                                                                                                 zelfstandig naamwoord 
                                                                         gemaakt is.
                                                                       - Kan alleen voor een zn staan.

Slide 10 - Tekstslide

Welk(e) woord(en) is/zijn een zn?
Wie komt de kapotte riolering volgende week repareren?
A
wie, riolering, volgende
B
komt, kapotte, repareren
C
riolering, week
D
volgende, riolering, week

Slide 11 - Quizvraag

Welk(e) woord(en) is/zijn bn?
Wie komt de kapotte riolering volgende week repareren?
A
wie, kapotte, week
B
riolering, week, repareren
C
riolering, week
D
kapotte, volgende

Slide 12 - Quizvraag

Grammatica woordsoorten
hww, zww en kww: zelfde als bij zinsdelen. 

aanwijzend voornaamwoord: - Woorden die iets aanwijzen: dit, dat, zulke, zo'n, dergelijke, deze, die, etc.

vragend voornaamwoord: - Zijn er vier van: wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Slide 13 - Tekstslide

Neem de woorden over en benoem ze:
De weerkundigen verwachten deze winter grote hoeveelheden sneeuw

Slide 14 - Open vraag

De = blw
weerkundigen = zn 
verwachten = zww 
deze = aanw. vnw.
winter
grote = bn 
hoeveelheden = zn                      sneeuw = zn

Slide 15 - Tekstslide

Neem de woorden over en benoem ze: Welke stripverhalen zou Ilse lezen?

Slide 16 - Open vraag

Welke = vr. vnw. 
stripverhalen = zn
zou = hww 
Ilse = zn 
lezen = zww

Slide 17 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
Voorzetsels: Voorzetsels zijn de 'kast' en 'feest woorden: onder, boven, met, naast, tijdens, voor, over, in, uit, etc.

bijwoord:  Een bijwoordelijke bepaling (gram. zinsdelen) dat uit één woord bestaat is als woordsoort een bijwoord.
- Een bijwoord kan van alles aangeven: tijd, plaats, reden/oorzaak, tegenstelling, zekerheid, onzekereheid, ontkenning, etc.

Slide 18 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
 - Een bijwoord kan ook iets zeggen over een ander woord:
  • een bijwoord kan iets zeggen over een werkwoord (ik fiets hard.)
  • een bijwoord kan iets zeggen over een bijvoeglijk naamwoord (de hele mooie tafel)
  • Een bijwoord kan iets zeggen over een ander bijwoord (ik fiets heel hard.)      


Slide 19 - Tekstslide

Sleep de woorden van de onderstaande zin naar de goede woordsoort:
Waar heb ik dergelijke saaie verhalen eerder gehoord? 

olw
blw
zn
bn/sbn
hww
zww
kww
vr.vnw
aanw.vnw
vz
bw
Waar
heb
dergelijke
verhalen
eerder
gehoord

Slide 20 - Sleepvraag

Aan de slag
Ga naar blz. 246 en maak het volgende:

opdr. 1 (zin 1 tm 3)
opdr 2. (zin 1 tm 3)
opdr. 4 (zin 1 tm 3)
opdr. 5 (zin 1 tm 3)
opdr. 6 (zin 1 tm 3)

Slide 21 - Tekstslide

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
  • Een persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon dier of ding aan.
  • Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is en staat altijd voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. 

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeelden
Persoonlijk voornaamwoord:
Zij verloren de wedstrijd.
De hond is niet zo lief. Hij bijt soms. 

Bezittelijk voornaamwoord:
Dit is zijn auto. 
Dat is jullie verrekijker. 

Slide 23 - Tekstslide

Let op: 
Iets is pas een bezittelijk voornaamwoord als het voor het zelfstandig naamwoord staat. Dus:
Bezittelijk: Dit is mijn verrekijker.
Persoonlijk: Die verrekijker is van mij.

Slide 24 - Tekstslide

Maken/huiswerk

Slide 25 - Tekstslide

Vandaag
- Herhalen bijstelling en bijvoeglijke bepaling;
- Herhalen grammatica woordsoorten:
zn, blw, olw, bn, zww, hww, kww, aanw.vnw, vr.vnw, vz en bw.
- Je weet wat een persoonlijk voornaamwoord is en wat een bezittelijk voornaamwoord is.
- Je kunt het persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord herkennen in een zin. 

Slide 26 - Tekstslide