Dinsdag, 12 oktober 2021

Dinsdag
12 oktober
2021
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Dinsdag
12 oktober
2021

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

geen / niet 
Herhaling

Slide 3 - Tekstslide

GEEN

Slide 4 - Woordweb

Wanneer gebruiken we "geen"?

Slide 5 - Tekstslide

Dus : we gebruiken "geen" bij:
  •                                            - de/het woorden
  •                                            - talen
  •                                            - "spelen" + een sport of spel
  •                                            - "spelen" +  een muziekinstrument
  •                                            - getallen

  •    En wanneer gebruiken we "niet"?  IN ALLE ANDERE ZINNEN!

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

KNM 
Mensen - De 3 J's

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Liedje - "mensen"
Liedjes bestaan uit coupletten en refreinen.                                                   



couplet 1 ⎜ refrein ⎜ couplet 2 ⎜ refrein ⎜ couplet 3 ⎜ refrein ⎜ refrein

We hebben vorige week couplet 1 besproken. Dinsdag gaan we praten over het refrein.
couplet: verse - جوقة - ቁጥር
refrein: chorus - بيت شعر - ዝማሬ

Slide 10 - Tekstslide

Woorden van vorige week - couplet 1
AntilliaanIemand uit de Nederlandse Antillen (zes eilanden tussen Zuid-Amerika en Venezuela). Deze eilanden werden in 1954 van Nederland.  
Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn nu niet meer van Nederland, Bonaire, Sint Eustatius en Saba wel.

Geval -  Ding

Haring - Een soort vis. Nederlanders eten graag rauwe (niet gekookte) haring. 


Haringstal -  Kraam, tent op straat of op de markt waar haring verkocht wordt.


Staart -    


Slide 11 - Tekstslide

Woorden van vorige week - couplet 1
Sterk



Leven - op aarde leven:                                                      wonen - ademhalen - eten - slapen - ... 


Dezelfde



Wolken

Slide 12 - Tekstslide

Herhaling - Couplet 1

Ach, kijk 'm daar nou eens gaan,
door de regen fietst een Antiliaan,
met een shirt van Nederland aan,
die komt nat op z'n werk.

Ach, geen bijzonder geval,
Marokkanen bij de haringstal,
ze gaan erin met staart en al,
dat maakt Nederland sterk.

Want ik leef, onder dezelfde wolken als jij.....

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Nieuwe woorden - refrein
Molens

Blowers -  Blowen: marihuana roken, blowers: de mensen die marihuana roken. 

Shoarma - Reepjes geroosterd vlees uit het Midden-Oosten.

Boerenkool -    

Werkers - 

Bazen 

Sinterklaas 

Slide 15 - Tekstslide

Nieuwe woorden - refrein
Hazes - Beroemde Nederlandse zanger (1951 - 2004).

Klagen - Als je de hele tijd negatieve dingen zegt.

Juichen - Yeah! Dit doe je als je blij bent. 

Barsten -    Kapot gaan (glas, ijs, spiegel, porselein).

Buigen - Als je iets krom maakt. 

We hebben samen alles voor elkaar  -  We hebben samen het leven goed gemaakt voor iedereen.

Van vlees en bloed - Iedereen die leeft is van vlees en bloed.                               Je hoort erbij - We horen bij elkaar.

Slide 16 - Tekstslide

Refrein
We houden van de molens, de blowers,
Shoarma, boerenkolen,
werkers, bazen,
Sinterklaas en Hazes en
we klagen, we juichen,
we barsten en we buigen,
hebben samen alles voor elkaar.
Er kan maar één soort mensen zijn,
Je bent van vlees en bloed, je hoort erbij.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

De grammatica van dinsdag. 
Als je tijd hebt kun je dit al doorlezen.

Slide 19 - Tekstslide

De voltooide tijd

Slide 20 - Tekstslide

A2 -  2.5
De voltooide tijd 
van regelmatige werkwoorden

Slide 21 - Tekstslide

Praten over nu

NU - Tegenwoordige tijd
Ik werk tot 17:00 uur
Wij wonen in Rotterdam

Slide 22 - Tekstslide

Praten over vroeger

Vroeger - voltooide tijd
Ik heb tot 17:00 uur gewerkt
Wij hebben in Rotterdam gewoond

Slide 23 - Tekstslide

Ik heb gewerkt - wij hebben gewoond
In het A1-boek hebben jullie de tegenwoordige tijd geleerd. 
Je praat dan over nu.

Wil je praten over vroeger? Dan gebruik je de voltooide tijd.
"Voltooid" betekent: klaar.




Slide 24 - Tekstslide

Dus: 
De voltooide tijd gebruiken we als iets klaar is. 

Slide 25 - Tekstslide

Hoe maak je de voltooide tijd?
* Het eerste werkwoord is een hulpwerkwoord. Meestal is dat het werkwoord hebben . Het helpt om een voltooide tijd te maken. 
Ik heb .....
** Het tweede werkwoord is het voltooid deelwoord. Dit zijn vormen als gewoond, gewerkt, gehuurd, gespeeld.
Ik heb gewerkt.

Slide 26 - Tekstslide

Het hulpwerkwoord hebben
Ik
heb
gewerkt
Jij (je)
hebt
gewerkt
U
hebt / heeft
gewerkt
Hij/ zij (ze) / het
heeft
gewerkt
Wij (we) 
hebben
gewerkt
Jullie 
hebben
gewerkt
Zij (ze)
hebben
gewerkt

Slide 27 - Tekstslide

Hoe maak je het voltooid deelwoord?
         Kijk naar het hele werkwoord - wat is de stam (de ik-vorm)?
  •                                          werken - (ik) werk
  •                                          pinnen - (ik) pin
  •                                          wonen - (ik) woon
  •                                          wachten - (ik) wacht   
  •                                                 

Slide 28 - Tekstslide

Hoe maak je het voltooid deelwoord?
                                          Zet "ge" voor de stam
                                                       gewerk...

  •                            Op het eind komt een d of een
  •                               werk ➡ (ik) werk  ➡ gewerkt
  •                               ruilen  ➡ (ik) ruil ➡ geruild

Slide 29 - Tekstslide

We gaan oefenen

Slide 30 - Tekstslide

Hij danst
Wat is de voltooide tijd?
A
Hij gedanst
B
Hij hebt gedanst
C
Hij heeft gedanst
D
Hij gedanste

Slide 31 - Quizvraag

Ik huur
Wat is de voltooide tijd?
A
Ik heb gehuurd
B
Ik behuur
C
Ik heb gehuurde
D
Ik gehuur

Slide 32 - Quizvraag

Wij dansen
Wat is de voltooide tijd?
A
Wij danseden
B
Wij hebben gedans
C
Wij heeft gedans
D
Wij hebben gedanst

Slide 33 - Quizvraag

u reist
Wat is de voltooide tijd?
A
U heeft gereisde
B
U hebt reisde
C
U heeft gereisd
D
U heeft gereis

Slide 34 - Quizvraag

Hoe weet je of het een d of een t is?
                         Kijk naar de laatste letter van de stam: 
                                    werken ➡  (ik) werk    ➡   
                                    halen     ➡  (ik) haal     ➡   
                                    zeggen ➡  (ik) zeg      ➡    
                                    lachen  ➡  (ik) lach     ➡  
  • K
  • L
  • G
  • CH

Slide 35 - Tekstslide

  •  S-o-F-T-K-e-T-CH-u-P
Staat de laatste letter van de stam in SoFTKeTCHuP?
ja!
nee!
t
d
d of ?

Slide 36 - Tekstslide

                    werken - ik werk

                    pinnen - ik pin

                    wonen - ik woon

                    vieren - ik vier

                    passen - ik pas

  • Ik heb gewerkt

  • ik heb gepind

  • Ik heb gewoond

  • Ik heb gevierd

  • Ik heb gepast

Slide 37 - Tekstslide

Nog een paar voorbeelden
          
  •                     Ik heb tot 17:00 uur gewerkt
  •                     We hebben gisteren lekker gefietst
  •                     Wij hebben in Rotterdam gewoond.
  •                     Jullie hebben hem niet goed gehoord.

SoFTKeTCHuP

Slide 38 - Tekstslide

We gaan oefenen

Slide 39 - Tekstslide

Ik luister
Wat is de voltooide tijd?
A
Ik heb geluisterd
B
Ik heb geluistert

Slide 40 - Quizvraag

Wij passen
Wat is de voltooide tijd?
A
Wij hebben gepasd
B
Wij hebben gepast

Slide 41 - Quizvraag

Jullie ruilen
Wat is de voltooide tijd?
A
Jullie hebben geruilt
B
Jullie hebben geruild

Slide 42 - Quizvraag

Hij werkt
Wat is de voltooide tijd?
A
Hij heeft gewerkt
B
Hij heeft gewerkd

Slide 43 - Quizvraag

Tot dinsdag!

Slide 44 - Tekstslide