Question words

Question words
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Question words

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



At the end of this lesson I know the different question words and I can use them correctly.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke vraagwoorden ken je in het Engels? (er zijn er 7)
Question words

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

schrijfwijze
Onthoud: de question words beginnen allemaal met WH (behalve how). Op een toets moeten dus alle woorden ook met wh beginnen:
WHat / WHere / WHen / WHy / WH

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk vraagwoord gebruik je als je vraagt naar een plaats?
A
when
B
what
C
who
D
where

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk vraagwoord gebruik je als je vraagt naar een persoon?
A
how
B
who
C
why
D
when

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the correct question word?

____ would you do if you won the lottery?
A
Who
B
Why
C
What
D
Which

Slide 7 - Quizvraag

What = wat

Wat zou jij doen als je de loterij won?
Fill in the correct question word:

... are you? - I am Mila.
A
How
B
Who
C
When
D
Why

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct question word:

... is that? Is that Samira?
A
Who
B
What
C
How
D
Why

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'When' is a question word.
A
True
B
False

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the question word.
A
Where
B
do
C
find
D
question

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the right question word:

........ is my bike? Behind the house.
A
Who
B
Where
C
Which
D
Why

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which question word would you use to ask about a place?
A
when
B
what
C
who
D
where

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which question word would you use to ask about a person?
A
how
B
who
C
why
D
when

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which question word would you use to ask about a choice?
A
what
B
which
C
when
D
how

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct question word.
________ sits next to Yuna? Noa.
A
Who
B
What
C
Which
D
How

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct question word.
_____ does the boy come from? He's from Winsum.
A
How
B
Why
C
Where
D
Which

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Choose the right question word:

....... have you been? In London.
A
Which
B
Who
C
What
D
Where

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct question word.
_____ is Lia's birthday? In April, I think.
A
How
B
Which
C
When
D
What

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct question word.
_____ fastfood is your favourite, Burger King or McDonald's?
A
What
B
Which
C
When
D
How

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which of these is not a question word?
A
Who
B
What
C
Which
D
That

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the right question word:

......... do you live with? My parents.
A
Who
B
When
C
Where
D
How much

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the right question word:

..... can we get there? By car.
A
How
B
Who
C
Which
D
Why

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct question word:

____ is the nearest supermarket?
A
Why
B
When
C
Where
D
Who

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct question word.
... are you late? I missed the bus.
A
Who
B
Where
C
Why
D
How

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct question word.
_____ is Pepijn's party?
A
Why
B
Who
C
That
D
When

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct question word.
_____ is your friend? He's sick.
A
When
B
Why
C
How
D
Who

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

I understand the question words and can use them correctly
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Link

Deze slide heeft geen instructies