1hv U2 Moi et les autres

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

U2 Moi et les autres

Carte Sortie

Beantwoord de volgende vragen individueel.

Bram demande à Axel: Tu as une soeur ?
Que signifie ''Tu as une soeur?''
Bram vraagt aan Axel: Tu as une soeur ?
Wat betekent ''Tu as une soeur?''

La mère de David demande à Bram: Tu as faim ?
Que signifie ''Tu as faim?''
Davids moeder vraagt aan Bram: Tu as faim ?
Wat betekent ''Tu as faim?''

1A: Bram demande à Axel: Tu as une soeur ?
Que signifie ''Tu as une soeur?''
Bram vraagt aan Axel: Tu as une soeur ?
Wat betekent ''Tu as une soeur?''

1. Heb jij een zus?
2. Ben jij een meisje?

1A: La mère de David demande à Bram: Tu as faim ?
Que signifie ''Tu as faim?''
Davids moeder vraagt aan Bram: Tu as faim ?
Wat betekent ''Tu as faim?''

1. Heb jij honger?
2. Heb jij familie?

1B: Bram demande à Axel: Tu as une soeur ?
Que signifie ''Tu as une soeur?''
Bram vraagt aan Axel: Tu as une soeur ?
Wat betekent ''Tu as une soeur?''

1. Heb jij een zus?
2. Ben jij een meisje?

Lire: Moi en ma famille

1. Quentin habite où ?

2. Quel est le nom de famille de Quentin ?

3. Antoine et Fabrice sont jumeaux. C’est quoi ?

Donne la bonne traduction. Vertaal.

1. Dans ma famille nous sommes six.

1. Ik heb tien familieleden.
2. Ik heb zes familieleden.
3. In mijn familie zijn we met zijn zessen.
4. In mijn familie zijn we met zijn tienen.

Donne la bonne traduction. Vertaal.

2. Champion est mon meilleur ami.

1. Champion is mijn grote vriend.
2. Champion is mijn beste vriend.
3. Champion is mijn kleine vriend.
4. Champion is mijn lieve vriend.

Donne la bonne traduction. Vertaal.

3. Ce sont les parents de mon père.

1. Het zijn de ouders van mijn vader.
2. Het zijn de ouders van mijn oom.
3. Het zijn de ouders van mijn opa.
4. Het zijn de ouders van mijn neef.

Donne la bonne traduction. Vertaal.

4. Demain, c’est l’anniversaire de Pauline.

1. Vandaag is het de verjaardag van Pauline.
2. Overmorgen is het de verjaardag van Pauline.
3. Morgen is het de verjaardag van Pauline.
4. Nu is het de verjaardag van Pauline.

Le verbe être

Vertaal het rijtje van être:
ik ben, jij bent, hij is, zij is, men is
wij zijn, u bent, zij (m) zijn, zij (v) zijn

Le verbe avoir

J’ai une maison.

J’ai le temps.

Je t’ai eu.

Tu as quel âge ?

Tu as faim, mange un sandwich.

Il a les yeux gris.

Elle a mal à la tête.

Vertaal het rijtje van avoir (minimaal 3 correcte vormen):
ik heb, jij hebt, hij heeft, zij heeft, men heeft
wij hebben, u heeft, zij (m) hebben, zij (v) hebben

Traduis. Vertaal.
Quel âge a votre fils ?

1. Hoe oud zijn uw zonen?
2. Hoe oud is uw zoon?
3. Hoe oud zijn jouw zonen?
4. Hoe oud is jouw zoon?

Traduis. Vertaal.
J’ai téléphoné à un camarade d’Éric.

1. U heeft gebeld naar een vriend van Eric.
2. Jij hebt gebeld naar een vriend van Eric.
3. Ik heb gebeld naar een vriend van Eric.
4. Men heeft gebeld naar een vriend van Eric.

Traduis. Vertaal.
Vous avez une photo ?

1. Hebben wij een foto?
2. Hebben jullie een foto?
3. Heb jij een foto?
4. Heeft u een foto?

Traduis. Vertaal.
Tu as reconnu la voix d’Éric ?

1. Heeft u de stem van Éric herkend?
2. Heb jij de stem van Éric herkend?
3. Heeft zij de stem van Éric herkend?
4. Heeft men de stem van Éric herkend?

Traduis. Vertaal.
Il a 15 ans.

1. Hij is 15 jaar.
2. Zij (v) zijn 15 jaar.
3. Zij is 15 jaar.
4. Zij (m) zijn 15 jaar.