Persoonsvorm verleden tijd zwak werkwoord
1. Als je persoonsvorm in de verleden tijd staat, kies je of je werkwoord sterk of zwak is.
Sterk: Heeft de kracht om van klank te veranderen: zwemmen --> zwommen
Zwak: Heeft niet de kracht van klank te veranderen: rennen --> rende.
2. Bij een sterk werkwoord verander je de klank.
3. Bij een zwak werkwoord gebruik je 't exkofschip/ 't sexy fokschaap.
A) Haal -en eraf. Dit is de stam: verhuizen --> verhuiz.
B) Zit de laatste letter in 't exkofschip? ik-vorm + te/ten
C) Zit de laatste letter nietin 't exkofschip? ik-vorm + de/den verhuisde/verhuisden
D) Controleer hoeveel personen er zijn in de zin.