Les 2 Feit, mening, standpunt en argument

Planning
Welkom ( 3 minuten)
Lezen (10 minuten)
Herhaling vorige lessen (15 minuten)
Nakijken huiswerk opdracht 2 blz. 38 (5 minuten)
Aan de slag! (45 minuten)
Evaluatie les (2 minuten)
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Planning
Welkom ( 3 minuten)
Lezen (10 minuten)
Herhaling vorige lessen (15 minuten)
Nakijken huiswerk opdracht 2 blz. 38 (5 minuten)
Aan de slag! (45 minuten)
Evaluatie les (2 minuten)

Slide 1 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog
van de vorige lessen?

Slide 3 - Woordweb

hoofdzaak
bijzaak
kernzin
de rest van de alinea
Hierin wordt extra info gegeven, zoals voorbeelden of uitleg.
Dit is de belangrijkste informatie in een tekst.
Hierin staat de belangrijkste informatie van een alinea.
Minder belangrijke informatie.

Slide 4 - Sleepvraag

Zijn hoofd- of bijzaken belangrijker in een tekst?
A
hoofdzaken belangrijker dan bijzaken
B
bijzaken belangrijker dan hoofdzaken

Slide 5 - Quizvraag

Hoofd- en bijzaken.
Wat is een hoofdzaak eigenlijk?
A
Hoofdzaken geven de belangrijke informatie over het onderwerp van de tekst.
B
Hoofdzaken geven minder belangrijke informatie.
C
Hoofdzaken maken de tekst iets duidelijker
D
Hoofd- en bijzaken bestaan niet.

Slide 6 - Quizvraag

Hoofd-en bijzaken staan nooit samen in één alinea.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Hoofdzaak of bijzaak?
Zin 1: Het hoofd van de plaatselijke brandweer heeft vaak gevreesd voor zijn leven.

Zin 2: ‘Vorige week liep in een brandend huis, toen er opeens een deel van het plafond naar benden kwam dat me op een haar naar miste.'
A
Beide zinnen zijn hoofdzaken
B
Beide zinnen zijn bijzaken
C
Zin 1 = hoofdzaak / zin 2 = bijzaak
D
Zin 1 = bijzaak /zin 2 = hoofdzaak

Slide 8 - Quizvraag

Voor een samenvatting heb ik nodig de...
A
hoofdzaken
B
bijzaken
C
hoofd- en bijzaken

Slide 9 - Quizvraag

Aan de slag!

Wat? Nakijken opd 2  blz. 38 § 6  Feit, mening, standpunt en argument
Hoe? Individueel
Tijd?  5 minuten
Hulp? Steek je vinger op
Klaar?  - 
timer
5:00

Slide 10 - Tekstslide

Wat leren we vandaag?
Doel: 
  • Ik kan onderscheid maken tussen feiten, meningen, standpuntren en argument. 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Link

Schrijf feitjes
over de geschiedenis

Slide 14 - Woordweb

Schrijf een mening over
de middelbare school

Slide 15 - Woordweb

Mening
  • Een mening is subjectief. 
  • Een mening kan veranderen.

Slide 16 - Tekstslide

Feit
  • Een feit is objectief.
  • Je kunt een feit altijd controleren.

Slide 17 - Tekstslide

Standpunt
Een standpunt = een mening (wat iemand ergens van vindt)
Stelling: "De regering heeft een goed milieubeleid."

Standpunt: "Ik vind dat de regering geen goed milieubeleid voert."
Standpunten herken je aan signaalwoorden als:
ik vind, volgens mij, kortom, alles bij elkaar genomen denk ik dat, dus.

Slide 18 - Tekstslide

Argument 
Argument = een aangevoerd feit in een discussie om een zienswijze te ondersteunen.
Of met andere woorden:
  • Onderbouwen van een standpunt.
  • Een reden

Slide 19 - Tekstslide

Is deze tekst informatief? 
Amsterdam is de hoofdstad van Nederland. In de 17e eeuw werd Amsterdam de grootste handelsstad ter wereld. Dit kwam vooral omdat Hollandse schepen producten uit Zuidoost Azië meebrachten, die zeldzaam en duur waren. Tegenwoordig telt Amsterdam ruim 800.000 inwoners. De stad wordt wereldwijd gezien als een bezienswaardigheid. Het vernieuwde Rijksmuseum trekt meer dan 8.000 bezoekers per dag. 

Slide 20 - Tekstslide

Hoe kun je bepalen dat de vorige tekst informatief was?

Slide 21 - Open vraag

Waarom is dit geen informatieve tekst? 
Amsterdam is de mooiste stad ter wereld. Dit komt door de vele unieke grachten die de stad kent. Deze grachten zijn omzoomd met mooie bomen en prachtige huizen met pittoreske gevels. Amsterdam is ongetwijfeld ook de gezelligste stad ter wereld. Dit is te danken aan de vele sfeervolle cafés. Helaas zijn er ook nogal wat coffeeshops waar je softdrugs kunt kopen. Als die verboden waren, zou de stad nóg aantrekkelijker worden. 

Slide 22 - Tekstslide

Welke woorden zorgen ervoor dat het een tekst is met een mening

Slide 23 - Open vraag

Alle vogels kunnen vliegen.
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Alle vogels kunnen eieren leggen.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Smaken verschillen.
A
feit
B
mening

Slide 26 - Quizvraag

Computerspelletjes zijn pas leuk als er geweld in zit.
A
feit
B
mening

Slide 27 - Quizvraag

Als de rood-wit-blauwe vlag uithangt is het feest.
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Iedereen is anders.
A
feit
B
mening

Slide 29 - Quizvraag

De meeste mensen op de wereld gebruiken geen toiletpapier.
A
feit
B
mening

Slide 30 - Quizvraag

13 x 13 = 169
A
feit
B
mening

Slide 31 - Quizvraag

Alle ballen zijn rond.
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quizvraag

Eskimo is een scheldwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 33 - Quizvraag

Lachen is gezond.
A
feit
B
mening

Slide 34 - Quizvraag

Aan de slag!
Wat? Maak opd. 3 blz. 39 na § 6 Feiten, mening, standpunt en argument
Waar? In je boek
Hoe? Tweetallen 
Tijd? 3 minuten
Hulp? Overleg eerst met elkaar, mocht je niet uitkomen, dan vraag je het aan de docent.
Klaar? Kijk goed na of je alles hebt nagekeken en verbeterd!! Ga individueel verder met opdracht 4 blz. 39
timer
3:00

Slide 35 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Maak opd. 4 blz. 39 na § 6 Feiten, mening, standpunt en argument
Waar? In je boek/schrift
Hoe? Klassikaal 
Tijd? 15 minuten
Hulp? Overleg eerst met elkaar, mocht je niet uitkomen, dan vraag je het aan de docent
Klaar? Kijk goed na of je alles hebt nagekeken en verbeterd!! 
timer
15:00

Slide 36 - Tekstslide

Huiswerk voor de volgende les
Maak opd. 7 blz. 40/41 van § 6 Feit, mening, standpunt en argument

Slide 37 - Tekstslide

Evaluatie les 
  1. Wat heb je deze les geleerd?
  2. Wat ging deze les goed?

Slide 38 - Tekstslide