Erfelijkheid, genotype, fenotype

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Kruissingsschema's

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen:
Je kent de begrippen fenotype, genotype, dominant, recessief, heterozygoot, homozygoot, P, F1 en F2.
Je kunt een fenotype omzetten naar gensymbolen (letters)
Je kunt de geslachtscellen van de ouders benoemen
Je kunt vast stellen welk genotype en fenotype de nakomelingen KUNNEN hebben.
Je kunt de variaties in het genotype en fenotype van de F2  berekenen.

Slide 9 - Tekstslide

Waaruit bestaat het fenotype?

Slide 10 - Open vraag

Welke geslachtschromosomen heeft een man?
A
XX
B
XY

Slide 11 - Quizvraag

Welke geslachtschromosomen heeft een vrouw?
A
XX
B
XY

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer is een eigenschap dominant?

Slide 13 - Open vraag

Welk antwoord geeft een homozygoot recessief genotype weer?
A
AA
B
aa
C
Aa
D
aA

Slide 14 - Quizvraag

Overzicht afkortingen:
Genotype= de erfelijke informatie in het DNA (GENEN)
Fenotype= het uiterlijk, het gen wat tot uiting komt.

P= Parents = ouders
F1= kinderen van de eerste generatie (ouders zijn p)
F2= ontstaat door F1 onderling te kruisen.

Homozygoot= 2 gelijke eigenschappen, bijvoorbeeld 2x blauwe oogkleur
Heterozygoot= 2 verschillende eigenschappen,  1x blauw en 1x bruine oogkleur


Slide 15 - Tekstslide

Orde scheppen
Noteer altijd eerst alles wat je weet.
(Genotype) AA --> fenotype?
Genotype aa --> fenotype?
Genotype Aa --> fenotype?

Welk genotype heeft ouder 1?
Welk fenotype heeft ouder 1?
Welk genotype heeft ouder 2?
Welke fenotype heeft ouder 2?

Slide 16 - Tekstslide

aa                                                           AA

Slide 17 - Tekstslide

a
a
A
A
Aa
Aa
Aa
Aa

Slide 18 - Tekstslide

Aa                                                         Aa

Slide 19 - Tekstslide

A
A
a
a
AA
Aa
Aa
aa

Slide 20 - Tekstslide

En nu zelf aan het werk:
Gerard en Jacobien willen berekenen hoe groot de kans is dat hun ongeboren kindje rood haar heeft. Gerard en Jacobien hebben allebei blond haar, maar zowel in het gezin waar Gerard uit komt als het gezin waar Jacobien uit komt heeft er iemand rood haar.
Gerard zijn moeder en Jacobien haar vader hebben allebei rood haar.
Hoe groot is de kans dat het kindje van Gerard en Jacobien rood haar heeft?
Gebruik een kruisingsschema om te laten zien hoe jij aan je antwoord bent gekomen.

Slide 21 - Tekstslide

Gegevens verwerken:
AA= Blond haar
Aa= Blond haar
aa= Rood haar

P: Aa x Aa

Slide 22 - Tekstslide

Leg uit wat genotype is

Slide 23 - Open vraag

Wat is het fenotype?

Slide 24 - Open vraag

de vorm van de neus
A
genotype
B
fenotype

Slide 25 - Quizvraag

Rood geverfd haar
A
genotype
B
fenotype

Slide 26 - Quizvraag

aangeboren blindheid
A
genotype
B
fenotype

Slide 27 - Quizvraag

Een albino organisme
A
genotype
B
fenotype

Slide 28 - Quizvraag