Werk en Werkloosheid H1

Hfst 1 W&W
werk en werkloosheid
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hfst 1 W&W
werk en werkloosheid

Slide 1 - Tekstslide

Planning

  • P/A ratio
  • Participatiegraad
  • Afsluiting



Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Albert is 62. Sinds zijn werkgever vorig jaar failliet ging, is hij op zoek naar een nieuwe baan.
Daan is 36 en zorgt voor de kinderen en het huishouden. Zijn vriendin heeft een voltijdbaan.

Wie van hen is werkloos?
A
Geen van beiden
B
Alleen Albert
C
Alleen Daan
D
Albert en Daan

Slide 4 - Quizvraag

Voltijd en deeltijd werken


Voltijd is tussen 36 en 40 uur per week (CAO afhankelijk)


Deeltijd is minder dan 36 uur per week

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

De juf werkt 20 uur per week. Heeft zij een voltijdbaan of een deeltijdbaan?
A
voltijdbaan
B
deeltijdbaan

Slide 7 - Quizvraag

Werkgelegenheid: p/a-ratio
Werkgelegenheid is lastig te vergelijken tussen landen, want Nederland biedt misschien 2x 20 uurs functie aan, terwijl diezelfde baan in het buitenland in 1x 40 uur wordt aangeboden. 
Heb je dan in Nederland meer werkgelegenheid ?

Nee, daarom kijken we naar volledige banen in een land (heet ook wel een FTE of arbeidsjaar) en gebruiken we hier de p/a-ratio (personen/arbeidsjaren-ratio) voor.

Voorbeeld: Als er 10 mln mensen samen 9 mln arbeidsjaren vullen, is de p/a-ratio: 10mln / 9mln = 1,1. De werkgelegenheid van 1,1 personen is hier gelijk aan 1 arbeidsjaar.


Wat gebeurt er met de p/a-ratio als er veel deeltijd banen zijn zoals in Nederland ?
Naarmate er meer deeltijd banen zijn in een land, zal de p/a-ratio stijgen. Want de "noemer" daalt in dat geval en de uitkomst zal dus groter worden (vb. 10 mln / 5 mln = 2,0). Ook wel, je hebt (steeds) meer mensen nodig voor 1 volledige baan.

Slide 8 - Tekstslide

1 arbeidsjaar is gelijk aan
A
2 deeltijdbanen
B
een fulltime baan
C
48 weken van 40 uur
D
een baan in een fabriek

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Wanneer neemt de participatiegraad toe? (meerdere antwoorden goed)
A
Wanneer mensen meer deeltijd kunnen werken
B
Wanneer de pensioenleeftijd wordt verhoogd
C
Wanneer jongeren langer door studeren
D
Wanneer de pensioenleeftijd omlaag gaat

Slide 11 - Quizvraag

Noem twee voorbeelden van personen die in de niet-actieven groep behoren:

Slide 12 - Woordweb

Slide 13 - Tekstslide

Wie horen WEL tot de beroepsbevolking?
A
schoolgaande jongeren
B
Werkende ouderen ouder dan 67
C
onvrijwillig werklozen
D
Migranten zonder verblijfsvergunning

Slide 14 - Quizvraag

Te laag een probleem?
Een lage participatiegraad geeft aan dat er in een land betrekkelijk veel mensen niet kunnen of willen werken.

 
Hoewel niet al die mensen een uitkering krijgen, is zoiets tóch een probleem.
De beroepsbevolking is kleiner dan nodig. Een kleine beroepsbevolking leidt eerder tot een krappe arbeidsmarkt en daarmee tot relatief hoge loonkosten.

Bovendien is het voor bedrijven op een krappe arbeidsmarkt moeilijk om geschikt personeel te vinden.

Slide 15 - Tekstslide

Einde les.

Slide 16 - Tekstslide

Bereken de participatiegraad:
(gebruik %)

Slide 17 - Open vraag

Zijn er nog vragen?

Slide 18 - Woordweb