3.1: Hofstelsel

Hofstelsel 


Tijdvak 3 Monniken en Ridders
500 - 1000
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hofstelsel 


Tijdvak 3 Monniken en Ridders
500 - 1000

Slide 1 - Tekstslide

Programma 
Zelf aan de slag met deze LessonUp: 
1. Terugblik Feodale stelsel: (Pagina 5 t/m 23)
2. Uitleg + vragen: hofstelsel (Pagina 23 t/m 38) 
3. Klaar? Lees 3.2 en ga aan de slag met de volgende vragen van 3.2: Opdracht 3, 6, en 7 (blz. 65) 
Ondertussen kun je vragen stellen, door naar mijn bureau te komen. 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt beschrijven door welke oorzaken West- Europa in de vroege Middeleeuwen weer een landbouwsamenleving werd.
  • Je kunt het ontstaan van horigheid verklaren.
  • Je kunt uitleggen dat domeinen via het hofstelsel zelfvoorzienend waren
  • Je kunt uitleggen wat de grootste verschillen zijn tussen het hofstelsel en het feodale stelsel. 
  • Je kunt uitleggen wat de overeenkomsten en de verschillen zijn tussen de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen 

Slide 3 - Tekstslide

Kenmerkende aspecten
K10: De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarische-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid

K11: Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur

Slide 4 - Tekstslide

Zet de namen op de juiste plek
Leenheer
Leenstelsel
Leenman
Achterleenman

Slide 5 - Sleepvraag

Terugblikvraag 1
Gebruik de bron hiernaast.

Een historicus doet twee uitspraken over het schilderij van Alma-Tadema: 
1. ‘Uit dit schilderij blijkt dat het hof van Clovis zowel klassieke als christelijke invloeden had.’
2. ‘Dit schilderij is geen betrouwbare bron over het hof van Clovis.’

Leg de uitspraken uit, door: 
• een beeldelement te noemen dat aansluit op de klassieke cultuur (1p);
• een beeldelement te noemen dat aansluit op de christelijke cultuur (1p);
• twee argumenten te geven voor de bewering dat het schilderij geen betrouwbare bron is over het hof van Clovis (2p).

Slide 6 - Tekstslide

Antwoord terugblikvraag 1
Voorbeelden van goede antwoorden:
• Ik weet de een voorbeeld van een klassiek element de zuilen zijn. Deze zie ik terug in het gebouw op de afbeelding. (1p)
  • Ik weet dat in de christelijke cultuur monniken een grote rol spelen. Deze zie ik rechts op de afbeelding afgebeeld. (1p)
• De betrouwbaarheid is gering, want het is ons niet bekend op welke bronnen de schilder zijn impressie heeft gebaseerd / de schilder lijkt zich vooral de concentreren op de schoonheid van de afbeelding, niet op de juistheid/De schilder leefde veel later dan de mensen op de afbeelding leefden (2p). 

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht (rest van de les)
  • Maak de vraag op de volgende slide (8)
  • Gebruik slide 9 t/m 23 als hulp als je nog meer wel weten over het feodale stelsel. Sla deze dus over als je hier genoeg over weet. 
  • Ga verder bij slide 24 'Landbouwsamenleving'. Lees deze door en lees pagina 50 en 52 van je boek. 
  • Beantwoord de vragen op deze LessonUp

Slide 8 - Tekstslide

Boeren gebonden aan grond
  • De meeste boeren hoorden bij de grond waarop ze werkten.
  • Ze mochten niet zonder toestemming van hun heer verhuizen.
  • Het voordeel van een pachtboer boven een slaaf is dat een pachtboer nog huur (pacht) moet betalen voor de grond. 
  • Boeren zochten ook bescherming bij de heer/ klooster, de boer stond dan zijn vrijheid en grond af in ruil voor bescherming. De pacht was vaak een gedeelte van de oogst.
  • Daarnaast had de horige boer herendiensten te verrichten voor zijn beschermer.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Bestuur in de vroege middeleeuwen
  • Door de slechte wegen kon de koning nauwelijks reizen in zijn rijk
  • Doordat weinig mensen konden lezen, begrepen weinig mensen de wetten
  • Doordat er bijna geen geld was, kon de koning geen ambtenaren of leger betalen.
  • Probleem: koning kan hierdoor zijn rijk niet goed besturen
  • Oplossing: de koning stelde vazallen (leenmannen) aan

Slide 11 - Tekstslide

Feodale stelsel/leenstelsel
  1. Koning verdeelde zijn rijk in kleinere stukken en leende stukje grond uit aan leenman
  2. Leenman bestuurde grond
  3. Leenman  zweerde, in ruil voor grond, trouw aan koning
trouw = koning helpen bij het bestuur + voor de koning vechten/soldaten leveren ten tijde van oorlog

Slide 12 - Tekstslide

Leenstelsel of feodalisme
De middelste leenmannen zijn naast leenman ook leenheer, omdat ze de grond weer in stukken verdelen en deze ook in leen geven.

Slide 13 - Tekstslide

Germaanse rijken in Europa rond 800
Paarse Rijk is van Karel de Grote, de keizer die het leenstelsel heel goed gebruikte

Slide 14 - Tekstslide

Voordeel feodalisme
Nadelen feodalisme
oplossing voor het weg-vallen van het Romeinse bestuur
leenmannen beschouwen leen als eigen grond en geven het ook door aan oudste zoon
Oplossing: lenen aan de Kerk
achterleenmannen zweren trouw aan leenman/leenheer,  niet aan de eerste leenheer

Slide 15 - Tekstslide

Het vroegmiddeleeuws koningschap
  • Germaanse stammen werden aangevoerd door een krijgsheer.
  • Wannneer werd je krijgsheer? Dapper of gul met oorlogsbuit.
  • Romeinen gaven de krijgsheer de titel koning. Dit was een erfelijke titel, het koninkrijk werd verdeeld onder de zonen.
  • Germaanse koningen probeerden het Romeinse bestuur voort te zetten. Mislukte vaak, ook vanwege gebrek aan kennis.

Slide 16 - Tekstslide

Karel de Grote
  • Karel de Grote werd in 800 gekroond tot keizer.
  • Karel de Grote nam maatregelen om het bestuur te verbeteren. Bv zendgraven en beter opgeleide dienaren (Klerken).
  • Mislukte omdat er te weinig opgeleide (rondreizende) dienaren waren (opgeleid is kunenn lezen en schrijven).

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

0

Slide 19 - Video

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

De deling van het rijk
  • Na de dood van Karel de Grote viel het Frankische Rijk uit elkaar in 3 stukken.
  • Zo versplinterde de macht, dit proces werd versneld doordat leenmannen het gebied als hun eigendom gingen beschouwen. 
  • Deze gebieden (lenen) werden weer verdeeld onder hun zoons, zonder toestemming van de leenheer.

Slide 22 - Tekstslide

De deling van het rijk
  • Dit werd mede mogelijk gemaakt door de plundertochten van Noormannen, piraten en Hongaren.
  • De opvolgers van Karel de Grote waren onmachtig om iets te doen tegen de invallen.
  • In de 10e eeuw waren er veel wisselingen van koningen, koningen werden niet gezien als "baas" maar eerder als gelijken.
  • Rond 1000 bestond er geen rijk meer, maar waren lagere heren de baas over hun gebied, en hoefden geen verantwoording af te leggen.

Slide 23 - Tekstslide

Landbouwsamenleving
  • Ten tijde van het Romeinse Rijk was er sprake van een landbouw-stedelijke samenleving. 
  • Na de val van het Romeinse Rijk (476) werd het onveiliger en werden wegen en bruggen niet meer onderhouden.
  • Hierdoor nam de handel af, maar ook de nijverheid af.
  • Door oorlogen en epidemieën nam de bevolking af, steden verdwenen. Mensen gingen wonen op het platteland  en werden weer boer. Hierdoor werd West- Europa weer een landbouwsamenleving.

Slide 24 - Tekstslide

Hofstelsel
Boeren zochten bescherming bij de heren in de omgeving.
Voordeel Boer: De heer geeft de boer landbouwgrond en beschermt hem.
Voordeel Heer: De boer geeft de heer een deel van de oogst én verricht herendiensten (klusjes voor de heer), hij was verplicht om op de grond te blijven wonen (Halve slaaf).  Boer = horige. 
De boeren leven samen met de heer op een domein/hof. 
Een hof is autarkisch (=zelfvoorzienend), want er was bijna geen handel
Oplossing voor het ontbreken van geld. 

Slide 25 - Tekstslide

Hofstelsel
Honger
Armoede
Onveilig
De heer
De heer geeft 
  • Bescherming
  • Landbouwgrond
In ruil geeft de boer:
  • Deel van oogst
  • Herendiensten
Horigen

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Schema over het hofstelsel

Slide 28 - Tekstslide

Leenstelsel/feodale stelsel 

1. Politiek systeem: hoe wordt de macht verdeeld. 
2. Gaat vooral over de bovenste lagen van de bevolking 
3. Begint na Karel de Grote: dus vanaf het jaar 800. 
Hofstelsel

1. Economisch systeem: hoe verdient iedereen genoeg 
2. Gaat vooral over de onderste laag van de bevolking 
3. Begint al voor, maar vooral gelijk na de 'val' van het Romeinse Rijk (eerder dan feodale stelsel)  

Slide 29 - Tekstslide

Romeinse Rijk

1. Sterk bestuur & leger (veel controle)
2. Veiligheid voor burgers
3. Handel en nijverheid
4. Landbouwstedelijke samenleving 
5. Grote rol christendom 


agrarisch-urbane samenleving
(vroege)Middeleeuwen
1. minder sterk bestuur & geen leger (weinig controle 
2. Onveilig voor burgers
3. Zelfvoorzienend 
geen steden 
4. agrarische samenleving
5. Grote rol christendom 
Maar, invloed Romeinse cultuur bleef groot 


Slide 30 - Tekstslide

Welke bestuursvorm was het meest kenmerkend voor de tijd van monniken en ridders? Monarchie, aristocratie of democratie?

Slide 31 - Open vraag

Waar past deze bron het beste bij?
A
Hofstelsel
B
Leenstelsel

Slide 32 - Quizvraag

Waardoor viel de landbouwstedelijke samenleving weg na de val van het Romeinse rijk?
A
Er was geen bescherming meer, handel werd onveilig
B
De steden werden vernield
C
Er was geen geld meer waar mee gehandeld kon worden
D
De wegen werden niet meer onderhouden

Slide 33 - Quizvraag

Belangrijkste middel van bestaan in de tijd van monniken en ridders (500-1000 n.chr)
A
handel
B
landbouw

Slide 34 - Quizvraag

de geldeconomie in de tijd van monniken en ridders (500-1000 n.chr)
A
werd gedomineerd door goud
B
was gebaseerd op waardepapieren
C
bloeide als nooit tevoren
D
was verdwenen

Slide 35 - Quizvraag

Vaak worden de begrippen hofstelsel en leenstelsel door elkaar heen gebruikt. Toch zijn ze niet hetzelfde. Leg uit!

Slide 36 - Open vraag

Gebruik de bron op de volgende pagina. Twee uitspraken:
1. De bron laat zien dat ontwikkelingen of verschijnselen die in kenmerkende aspecten worden weergegeven, lang niet altijd precies binnen de grenzen van één tijdvak vallen.
2. De bron bewijst dat de verhoudingen op het platteland tussen de vroege Middeleeuwen en de negentiende eeuw nauwelijks zijn veranderd.
Toon van elk van beide uitspraken de juistheid of onjuistheid aan. (4p)

Slide 37 - Open vraag

Slide 38 - Tekstslide