Woensdag 22 mei

Woensdag 22 mei 2024
08.30 - 09.20 uur Inloop
schoolplein

12.10 - 12.40 uur Pauze
09.20 - 10.10 uur 
woordenschat thema social media

12.40 - 13.30 uur 
begrijpend lezen
10.10 - 10.30 uur Pauze
13.30 - 14.20 uur 
grammatica
disk - zelfstandig werken

10.30 - 11.20 uur 
Engels
11.20 - 12.10 uur 
lezen krant


1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woensdag 22 mei 2024
08.30 - 09.20 uur Inloop
schoolplein

12.10 - 12.40 uur Pauze
09.20 - 10.10 uur 
woordenschat thema social media

12.40 - 13.30 uur 
begrijpend lezen
10.10 - 10.30 uur Pauze
13.30 - 14.20 uur 
grammatica
disk - zelfstandig werken

10.30 - 11.20 uur 
Engels
11.20 - 12.10 uur 
lezen krant


Slide 1 - Tekstslide

Woordenschat
Vandaag vijf (nieuwe) woorden bij het thema Social Media
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 2 - Tekstslide

beschadigd
  • iets wat (een beetje) kapot is 
  • iets wat niet meer helemaal perfect is.
  • Zin: Mijn koelkast heeft een deuk in de zijkant, dus hij is beschadigd.
  • Zin: De neuzen ( de voorkant) van de schoenen van mijn broertje zijn beschadigd van het buitenspelen.

Slide 3 - Tekstslide

het ding
  • iets wat geen mens of dier is
  • iets wat niet leeft
  • een voorwerp
  • Zin: In mijn klas is het altijd heel erg druk, dus ik ga achter in de klas zitten en doe mijn eigen ding.
  • Zin: Ik heb gisteren boodschappen gedaan alleen ben ik wel wat dingen vergeten mee te nemen.

Slide 4 - Tekstslide

gestrest
  • als iemand last heeft van spanning, bijvoorbeeld omdat hij het druk heeft of iets belangrijks moet doen
  • Zin: Ik heb morgen een belangrijk examen, dus ik ben al de hele dag gestrest
  • Zin: Ik ga volgende week op sollicitatiegesprek, hierdoor ben ik gestrest.

Slide 5 - Tekstslide

tenslotte
  • als je er goed over nadenkt
  • uiteindelijk
  •  Zin: Ik ben tenslotte ook maar een mens.
  • Zin: Neem ook lekker een taartje, het is tenslotte feest vandaag.
  • Zin: Het is niet eerlijk dat ik de schuld krijg; ik kan er tenslotte ook niets aan doen.

Slide 6 - Tekstslide

verkeerd
  • niet zoals het moet; niet goed
  • als iets verkeerd is, is het fout
  •  verkeerde; vergrotende trap: verkeerder, overtreffende trap: verkeerdst)
  • iemand op het verkeerde been zetten: iemand in een foute richting laten denken
  • Zin: Ik kreeg problemen, omdat ik de verkeerde keuze had gemaakt.
  • Zin: Ik ben verkeerd gereden, nu weet ik de weg niet meer.

Slide 7 - Tekstslide

Vul de zin aan:
Ik ben heel erg ............... voor mijn toets.

Slide 8 - Open vraag

In welke zin wordt het woord
beschadigd goed gebruikt?
A
Er zit een grote kras op mijn auto.
B
Er zit geen scheur in het glas.
C
Mijn fiets is heel.
D
De tafel is stuk.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is géén ding?
A
B
C
D

Slide 10 - Quizvraag

In welke zin wordt het woord
verkeerd
goed gebruikt?
A
Alles gaat goed!
B
Wel goed.
C
Er zijn geen problemen.
D
Het gaat niet goed.

Slide 11 - Quizvraag

Maak een zin met het woord:
tenslotte

Slide 12 - Open vraag

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 13 - Tekstslide

Wij zijn .................... gereden, nu duurt het nog langer voordat we thuis zijn.

Slide 14 - Open vraag

Door de val is mijn fiets ....................

Slide 15 - Open vraag

Doe niet zo .................... , het komt allemaal goed.

Slide 16 - Open vraag

Wat is dat voor een .............. ? Zoiets heb ik nog nooit gezien.

Slide 17 - Open vraag

Je mag wel wat lekkers pakken hoor, ..................... heb je je best gedaan.

Slide 18 - Open vraag

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.

De woorden: beschadigd, het ding, gestrest, tenslotte en  verkeerd

Slide 19 - Tekstslide

Pauze
timer
20:00

Slide 20 - Tekstslide

Engels
De docent vertelt wat we vandaag gaan doen.

Good luck!

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Pauze
timer
30:00

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Grammatica
  • je weet wat een aanwijzend voornaamwoord is;
  • je weet wat een bijvoeglijk naamwoord is;
  • je kan een aanwijzend voornaamwoord en bijvoeglijk naamwoord herkennen. 

Slide 25 - Tekstslide

Disk
Werken aan bronnen en bouwstenen Disk thema social media.


Wil je een andere kleur of een toets maken? Vraag het je docent!

Slide 26 - Tekstslide